Aan belanghebbende is een vergrijpboete opgelegd op grond van art. 67d AWR vanwege het niet doen van aangifte zonder dat hij hiertoe op de juiste wijze is aangemaand. In dit arrest oordeelt de Hoge Raad over de vraag of het oplegging van een vergrijpboete zonder rechtsgeldige aanmaning mogelijk is.

Belanghebbende drijft een eenmanszaak en is uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV over het jaar 2015. Vervolgens wordt er een boekenonderzoek bij hem ingesteld ten aanzien van onder andere de ingediende aangifte over 2014. De inspecteur constateert dat er diverse in- en verkopen niet in de boekhouding voorkomen en dat er daarnaast vaak contante stortingen worden verricht. De inspecteur heeft belanghebbende voorts een aanmaning toegezonden tot het doen van aangifte  naar het adres waar hij op dat moment stond ingeschreven in de basisregistratie personen (Brp) . De aangifte van belanghebbende wordt niet ingediend waarna de inspecteur ambtshalve een aanslag inkomstenbelasting oplegt met gelijktijdig een vergrijpboete van 50% (€ 19.503) wegens het opzettelijk niet-doen van de aangifte (art. 67d AWR).

In hoger beroep oordeelt Hof Den Haag echter dat de inspecteur belanghebbende niet op de juiste wijze heeft aangemaand om aangifte te doen. Belanghebbende zat destijds namelijk in voorlopige hechtenis in een penitentiaire inrichting, waardoor de inspecteur de aanmaning niet naar zijn in de Brp vermelde adres had moeten toezenden. Het hof heeft daarom de opgelegde vergrijpboete vernietigd.

De Hoge Raad oordeelt in cassatie dat het niet mogelijk is een vergrijpboete op te leggen wegens het opzettelijk niet doen van aangifte als de belanghebbende niet eerst op de voorgeschreven wijze is aangemaand. Het maakt verder niet uit of belanghebbende bekend was met zijn verplichting om aangifte te doen en dat de aangifte opzettelijk niet is gedaan binnen de termijn die was gesteld in de uitnodiging tot het doen van aangifte. De Hoge Raad sluit daarmee aan bij de regeling over verzuimboeten in art. 67a lid 1 AWR en de uitleg die hij geeft aan het niet doen van de vereiste aangifte zoals bedoeld in art. 27e lid 1 AWR. Het cassatieberoep van de Staatssecretaris is daarmee ongegrond.

HR 30 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1341

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2022:1341