In zijn arrest van 19 mei 2020 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat niet tenlastegelegde aangiften in de straftoemeting kunnen worden betrokken als “een omstandigheid waaronder het bewezenverklaarde is begaan.” De Hoge Raad overwoog onder meer “dat [het] grootschalige karakter van het delict een voor de straftoemeting relevante omstandigheid [kan] betreffen, ook al volstaat de tenlastelegging met de beschrijving van een beperkt aantal strafbare feiten.” Het grootschalige karakter dient op grond van het verhandelde ter terechtzitting aannemelijk te zijn geworden. Aan het aannemelijk maken dat ook de niet-tenlastegelegde aangiften onjuist zijn, oftewel dat sprake is van een grootschalig karakter, worden echter niet veel eisen gesteld. Zo blijkt uit arrest van de Hoge Raad van 11 juli 2023.
De ondernemer (feitelijk leidinggever) in deze zaak is veroordeeld voor grootschalige fiscale fraude wegens het – kort gezegd – indienen van 27 onjuiste belastingaangiften. In de strafmaat heeft het hof tevens de niet-tenlastegelegde aangiften betrokken die de verdachte eveneens onjuist zou hebben ingediend. Het fiscale nadeel wordt geschat op € 2.225.240 en het hof heeft dit ook betrokken in de beoordeling van de strafmaat. In het proces-verbaal van de zitting is opgenomen: “De verdachte verklaart (…): U, voorzitter, houdt mij voor dat op pagina 151 en volgende van het FIOD-dossier is vermeld dat het om meer onjuiste aangiften omzetbelasting gaat dan in de tenlastelegging is vermeld, waarbij de modus operandi hetzelfde was. U houdt voor de door de FIOD daar genoemde onjuiste aangiften over de jaren 2012 tot en met 2014 en dat het in totaal gaat om onjuiste aangiften omzetbelasting ter hoogte van € 1.741.846 en onjuiste aangiften loonheffing ter hoogte van € 483.394.” Het hof overwoog dat de verdachte in het vooronderzoek over alle aangiften, dus ook over de niet in de tenlastelegging gespecifieerde aangiften is gehoord en dat ter terechtzitting alle aangiften aan verdachte zijn voorgehouden. In dit verband betrok het hof de overweging dat de modus operandi bij het doen van de onjuiste aangiften telkens dezelfde was. Tegen dit oordeel gaat de verdachte vervolgens in cassatie.
De A-G meent dat een deel van de klacht gegrond is. Onder verwijzing naar Hoge Raad 2 maart 2021 (ECLI:NL:HR:2021:260) constateert de A-G dat niet alle aangiften aan de orde zijn gesteld ter terechtzitting en concludeert tot cassatie.
De Hoge Raad acht het oordeel van het hof echter niet getuigen van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk. Het hof heeft kennelijk kunnen oordelen dat het grootschalig karakter aannemelijk is gemaakt ter terechtzitting gelet op “de modus operandi”, het feit dat alle aangiften in de tenlastegelegde periode aan de verdachte zijn voorgehouden en de verdachte over het opzettelijk onjuist indienen van al die aangiften in de gelegenheid is gesteld een verklaring af te leggen.
HR 11 juli 2023, ECLI:NL:HR:2023:1090
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2023:1090