Aan belanghebbende zijn naheffingsaanslagen belasting zware motorrijtuigen (BZM) en boetebeschikkingen opgelegd. Door de staatssecretaris van Financiën is beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof.

Belanghebbende is transportondernemer en houder van een zwaar motorrijtuig, waarvoor BZM verschuldigd is. Op verschillende data is geconstateerd dat met het motorrijtuig gebruik werd gemaakt van de autosnelweg zonder dat de verschuldigde BZM vóór de aanvang van dat gebruik op aangifte was voldaan. De inspecteur heeft daarop aan belanghebbende negen naheffingsaanslagen BZM opgelegd van elk € 8 en boetebeschikkingen van elk € 246. Na bezwaar zijn de boetebeschikkingen verminderd tot elk € 160.

Voor het Hof was uitsluitend in geschil of de boetebeschikkingen tot te hoge bedragen zijn vastgesteld. Het Hof heeft geoordeeld dat in beginsel terecht verzuimboeten zijn opgelegd van elk € 160 en dat van afwezigheid van alle schuld geen sprake is. Het Hof heeft – alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemende – de boeten verminderd tot in totaal € 160

Het eerste middel betoogt dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, de hoogte van de negen boeten verder heeft verminderd tot in totaal € 160. Het middel faalt. De Hoge Raad is van oordeel dat het Hof alle feiten en omstandigheden van het geval mag meewegen bij zijn beoordeling.  Het Hof heeft geen rechtsregel geschonden door bij dat oordeel tevens van belang te achten dat de negen verzuimen steeds zijn terug te voeren op één fout die, zodra deze belanghebbende was gebleken, is hersteld.

Het tweede middel betoogt onder meer dat de hogerberoepsrechter een boete niet op een lager bedrag mag vaststellen dan de rechter in eerste aanleg heeft gedaan wanneer de belastingplichtige geen (incidenteel) hoger beroep heeft ingesteld. De Hoge Raad overweegt ten aanzien van het tweede middel dat een partij die niet tijdig (incidenteel) hoger beroep instelt in beginsel niet in een gunstigere positie kan verkeren. Dat is anders in het geval de hogerberoepsrechter een kwestie behandelt, waarnaar ambtshalve onderzoek moet worden gedaan. De Hoge Raad overweegt dat indien de inspecteur in hoger beroep de strafmaat van een bestuurlijke boete ter discussie stelt, het Hof gehouden is om te beoordelen welk boetebedrag naar de omstandigheden van het geval passend en geboden is. Het tweede middel faalt mitsdien eveneens.

Hoge Raad 28 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2425

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2016:2425