Verdachte wordt verweten dat hij opzettelijk onjuiste aangiften inkomstenbelasting heeft laten doen door zijn belastingadviseur. Hij zou samen met zijn broer in Marokko een bedrijf hebben opgericht voor het pellen van garnalen en de daarmee verdiende inkomsten niet hebben opgegeven bij de Belastingdienst.

Door het Hof is vastgesteld dat verdachte is geïnformeerd over de gevolgen van het houden van aandelen in een vennootschap in privé en dat de vermogenswinst bij verkoop van aandelen in een Marokkaanse vennootschap aan Nederland wordt toegekend en belast is. In de aangifte inkomstenbelasting is echter niet vermeld dat verdachte een aanmerkelijk belang had. Hij heeft zijn belastingadviseur, die voor hem de aangiften inkomstenbelasting verzorgde, ook niet geïnformeerd over het aanmerkelijk belang. Ook is in de aangifte niet opgenomen dat de aandelen die verdachte hield, zijn verkocht. Het Hof acht daarmee het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

De Hoge Raad overweegt: “Indien het gaat om feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich aldus – al dan niet in reactie op een bewijsverweer – beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging
(a) die feiten of omstandigheden aan te duiden, en
(b) het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend (…).”

De Hoge Raad stelt vast dat het Hof aan zijn oordeel dat verdachte opzettelijk de aangifte inkomstenbelasting onvolledig heeft laten doen door zijn belastingadviseur, mede redengevend heeft geacht de omstandigheid dat verdachte zijn belastingadviseur niet heeft geïnformeerd over het aanmerkelijk belang. Het Hof heeft daarbij naar het oordeel van de Hoge Raad verzuimd met voldoende mate van nauwkeurigheid de bewijsmiddelen aan te geven waaraan het deze omstandigheid heeft ontleend.

De Hoge Raad wijst de zaak terug naar het Hof opdat de zaak in zoverre opnieuw kan worden berecht.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2018:1958