In eerste aanleg is verdachte door Rechtbank Oost-Brabant veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden (waarvan de helft voorwaardelijk) wegens het meermalen opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting. Verdachte gaat in hoger beroep, omdat hij het niet eens is met de hoogte van zijn straf en omdat hij meent dat de gevolgen die het strafbare feit voor hem hebben gehad onvoldoende waren meegewogen. Hof Den Bosch legt echter een hogere straf op.

 

Namens verdachte is in hoger beroep verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar, conform het voorstel van de advocaat-generaal, een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. In dat kader is aandacht gevraagd voor de gevolgen van de strafzaak en zijn persoonlijke omstandigheden. Zijn eenmanszaak is failliet verklaard en hij woont niet meer samen met zijn partner waardoor hij zijn kinderen nauwelijks ziet. Daarnaast heeft hij zijn woning verloren en is hij ingetrokken in een huurflat.

 

Het hof overweegt dat verdachte gedurende meerdere jaren met zijn eenmanszaak belastingfraude heeft gepleegd. Hoewel verdachte door zijn administrateur erop is gewezen dat de wijze waarop hij de voorbelasting berekende en vervolgens in aftrek bracht niet juist was, heeft hij zijn handelwijze meerdere jaren voortgezet. Hierbij heeft hij volgens het hof listig en geraffineerd gehandeld. Uit zijn aangetroffen penaantekeningen blijkt dat verdachte uit de omzetbedragen de omzetbelasting berekende, maar dat hij voor de in aftrek te brengen voorbelasting volle bedragen in aanmerking nam in plaats van de omzetbelasting die daarin begrepen was. Daarnaast heeft verdachte in samenwerking met de administrateur de te veel in aftrek gebrachte voorbelasting op dusdanige wijze in de jaarrekeningen verwerkt, dat er per balansdatum geen of minder verschuldigde omzetbelasting zichtbaar was, zodat de fraude ook niet zonder meer voor de Belastingdienst zichtbaar was. De Belastingdienst is hierdoor voor € 215.100 benadeeld. Het is het hof niet gebleken dat dit bedrag te hoog is berekend, zoals verdachte stelt. Verdachte heeft van het door hem veroorzaakte nadeel maar een klein gedeelte vergoed.

 

Gelet op de ernst van het feit, de aard en omvang van de fraude en de strafindicatie in de LOVS-oriëntatiepunten is het hof van oordeel dat alleen kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Alles afwegende acht het hof in beginsel een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn met bijna drie maanden matigt het hof het onvoorwaardelijke deel met één maand. Het hof veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 10 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

 

Hof ‘s-Hertogenbosch 21 juni 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1944