De Hoge Raad heeft zich gebogen over een verzoek tot herziening van een strafzaak waarin aanvrager in 2022 door het Hof Arnhem-Leeuwarden is veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden. De veroordeling betrof betrokkenheid bij faillissementsfraude in de vastgoedsector. Aanvrager werd schuldig bevonden aan het medeplegen van bedrieglijke bankbreuk in de faillissementen van zowel de holding van zijn vader als diens privévermogen. Daarnaast werd vastgesteld dat hij goederen aan de failliete boedel had onttrokken met het doel schuldeisers te benadelen, en dat hij feitelijk leiding had gegeven aan schuldwitwassen via rechtspersonen.

In zijn verzoek tot herziening voert aanvrager aan dat een latere uitspraak in een ontnemingszaak, waarin het hof de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft afgewezen, niet te rijmen zou zijn met de bewezenverklaringen in zijn strafzaak.  De Hoge Raad oordeelt echter dat het oordeel in de ontnemingszaak  – ongeacht of dat strekt tot toe- of afwijzing van de vordering – niet kan worden beschouwd als een ‘bewezenverklaring’ in de zin van artikel 457 lid 1 onder a van het Wetboek van Strafvordering. Volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering kan herziening plaatsvinden op grond van de omstandigheid dat bij verschillende arresten of vonnissen die onherroepelijk zijn geworden of bij verstek zijn gewezen, ‘bewezenverklaringen’ zijn uitgesproken die niet overeen zijn te brengen.

Daarnaast stelt aanvrager dat het hof hem een lagere straf zou hebben opgelegd als het destijds op de hoogte was geweest van de uitspraak in de ontnemingszaak, waarin een aanzienlijk lager benadelingsbedrag werd vastgesteld. Ook dit argument wordt verworpen. De Hoge Raad overweegt dat een ‘minder zware strafbepaling’ zoals bedoeld in artikel 457 lid 1 onder c van het Wetboek van Strafvordering alleen ziet op wetsartikelen met een lagere strafbepaling. Het feit dat een rechter later een lichtere straf oplegt of afziet van een sanctie valt daar niet onder.

Het verzoek tot herziening wordt afgewezen.

 

Hoge Raad 27 mei 2025, ECLI:NL:HR:2025:815

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2025:815