In het kader van een strafrechtelijk onderzoek heeft het Openbaar Ministerie digitale informatie gevorderd bij de softwareprovider van een belastingadviseur. Naar aanleiding hiervan zijn alle klantdossiers verstrekt; waaronder ook de correspondentie tussen de adviseur en zijn advocaten. Het Openbaar Ministerie heeft de correspondentie met een advocaat  vervolgens ‘uitgegrijsd’ en daarmee ontoegankelijk gemaakt voor de FIOD-medewerkers die betrokken zijn bij het onderzoek naar de adviseur. Uit het dossier bleek ook dat het mogelijk was om de uitgegrijsde gegevens weer zichtbaar te maken.

Dit heeft geleid tot een door ons kantoor geïnitieerde klaagschriftprocedure waarin het standpunt is ingenomen dat met deze werkwijze geen recht wordt gedaan aan het verschoningsrecht. Hoewel de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaarde, heeft de Hoge Raad vorige week geoordeeld dat het ingediende cassatiemiddel ten aanzien van de praktijk van het ‘ontoegankelijk maken’ van verschoningsgerechtigd materiaal voor personen die betrokken zijn bij de opsporing, slaagt.

De Hoge Raad acht de vaststelling van de rechtbank onvoldoende en overweegt dat:

de rechtbank weliswaar heeft vastgesteld dat de gegevens ontoegankelijk zijn gemaakt voor de opsporing” maar geen vaststellingen heeft gedaan over de wijze waarop is gewaarborgd dat personen die bij het opsporingsonderzoek zijn betrokken op geen enkele wijze toegang kunnen krijgen tot de ‘uitgegrijsde’ gegevens. In dat verband is van belang dat de rechtbank er wel van uitgaat dat er “technisch mogelijkheden bestaan om eenmaal ‘gegrijsde’ informatie opnieuw toegankelijk te maken”, maar dat uit haar vaststellingen niet blijkt voor wie, op welke wijze en onder welke voorwaarden deze gegevens dan opnieuw toegankelijk kunnen worden.”

De volledige uitspraak is hier te lezen.