Het Nederlandse (straf)recht kent geen specifieke wettelijke regeling over het maken van procesafspraken. Een procesafspraak tussen het OM en de verdediging wordt gemaakt op basis van wederkerigheid en kan zowel gaan over processuele activiteiten (zoals het horen van getuigen) als de bewezenverklaring en de straf. Aangezien het voor procespartijen onduidelijk was of, en zo ja, onder welke voorwaarden, procesafspraken zijn toegelaten diende de procureur-generaal bij de Hoge Raad op 14 juni 2022 een vordering cassatie in belang der wet in.

In de zaak die voorlag bij de rechtbank hadden het OM en de verdediging een ”afdoeningsvoorstel” aan de rechtbank voorgelegd. Concreet werden in het afdoeningsvoorstel afspraken gemaakt over onder meer de bewezenverklaring, de straf en de vorderingen van de benadeelde partijen. De rechtbank staat uitvoerig stil bij de mogelijkheid om de zaak conform het afdoeningsvoorstel af te wikkelen en wijst vonnis met inachtneming van het afdoeningsvoorstel.

De Hoge Raad gaat op verzoek van de procureur-generaal in op het kader waarbinnen de rechter bij de beoordeling van een zaak kan aansluiten bij een afdoeningsvoorstel. Het arrest van de Hoge Raad heeft alleen betrekking op ”procesafspraken waarvan een gezamenlijk voorstel – hierna ook wel aangeduid als ‘afdoeningsvoorstel’ – van het openbaar ministerie en de verdediging voor de in de strafzaak uit te spreken bewezenverklaring (met de daarbij behorende kwalificatie) en/of de sanctieoplegging deel uitmaakt, en de betekenis van dergelijke afspraken voor de beslissingen die de rechter in de strafzaak neemt.”

De Hoge Raad vereist kort gezegd – dat in het kader van procesafspraken de belangen van de verdachte, in het bijzonder van artikel 6 EVRM, moeten zijn geëerbiedigd. Hierbij is van belang dat ”de verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust is van de gevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan de betreffende procesafspraken en daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten.” De verdachte is niet ter terechtzitting bij de rechtbank verschenen. Volgens de Hoge Raad heeft de rechtbank niet toereikend gemotiveerd dat verdachte (desondanks) conform de waarborgen van artikel 6 EVRM afstand heeft gedaan van zijn verdedigingsrechten.

Het kader waarbinnen rechters conform een afdoeningsvoorstel kunnen beslissen is helder samengevat op de website van de Hoge Raad.

Hoge Raad 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2022:1252

https://www.hogeraad.nl/actueel/nieuwsoverzicht/2022/september/hoge-raad-procesafspraken-strafzaken-toelaatbaar-inachtneming/