De Hoge Raad oordeelt dat het niet-beantwoorden van de trustvraag leidt tot het niet doen van de vereiste aangifte. Dat is in de regel al voldoende om de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast te rechtvaardigen. Een redelijke wetstoepassing brengt echter met zich dat die omkering beperkt blijft tot de belastingschuld waarop de incomplete aangifte betrekking had en tot geschilpunten waarvoor de ontbrekende antwoorden relevant hadden kunnen zijn.

Belanghebbende brengt in 2008 de aandelen van zijn BV in in een structuur met een Panamese foundation als aandeelhouder. Belanghebbende adviseert het bestuur van de foundation over het ingebrachte vermogen en ontvangt in 2008 twee uitkeringen van in totaal € 5.200 die hij niet opgeeft in zijn aangifte. Daarnaast beantwoordt hij de vraag in zijn aangifte over de betrokkenheid bij een trust of ander doelvermogen niet.

In geschil is de navorderingsaanslag en in het bijzonder of belanghebbende de vereiste aangifte heeft gedaan. Rechtbank en Hof Den Haag oordelen dat het niet invullen van de trustvraag leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast. Belanghebbende stelt in cassatie dat hij geen inkomen uit een trust heeft genoten en dat daarom het niet-beantwoorden van de trustvraag niet relevant is.

De Hoge Raad oordeelt dat de vereiste aangifte niet is gedaan wanneer een of meerdere vragen in de aangifte, zoals de trustvraag, niet zijn beantwoord. Dit heeft in beginsel tot gevolg dat de omkering en verzwaring van de bewijslast wordt toegepast, tenzij het niet-beantwoorden van de vraag van onvoldoende gewicht is om deze zware bewijssanctie te rechtvaardigen. Verder brengt een redelijke wetstoepassing mee dat de omkering en verzwaring van de bewijslast niet geldt voor de geschilpunten waarvoor het antwoord op de betreffende vraag niet van belang kan zijn. De Hoge Raad oordeelt verder dat dit ook geldt indien vragen die de inspecteur op grond van artikel 47 AWR heeft gesteld, niet zijn beantwoord.

In casu heeft het hof terecht geoordeeld dat het niet-beantwoorden van de trustvraag in de aangifte met zich brengt dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Door het niet-beantwoorden van deze vraag ontstaat namelijk de kans dat te weinig belasting wordt geheven doordat de inspecteur niet op het spoor kan komen van het bestaan van een in die vraag bedoelde entiteit (trust of doelvermogen), van eventueel aan die entiteit overgedragen vermogen en van de eventuele inkomsten die daarmee verband kunnen houden. Het hof heeft daarom terecht geoordeeld dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard.  Het cassatieberoep is ongegrond.

HR 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:767.