In deze zaak staat de vraag centraal of de Belastingdienst gebruik mag maken van een schenkingsakte die tijdens een strafrechtelijk onderzoek onrechtmatig in beslag is genomen. De inspecteur stelde op basis van deze akte vragen aan belanghebbende en heeft vervolgens een informatiebeschikking opgelegd. Hof ‘s-Hertogenbosch oordeelde dat de informatiebeschikking terecht was opgelegd en dat de akte niet hoefde te worden uitgesloten als bewijs. Belanghebbende stelt in cassatie onder meer dat het hof ten onrechte heeft getoetst aan het zozeer-indruistcriterium.
Belanghebbende betoogt dat aan dat criterium in dit geval niet wordt toegekomen, omdat de inspecteur niet zonder wettelijke belemmering over de schenkingsakte kon beschikken. De Hoge Raad oordeelt evenwel dat het hof terecht heeft getoetst aan het zozeer-indruistcriterium. Gelet op het arrest van 20 maart 2015 is de Hoge Raad van oordeel dat bij de toepasselijkheid van het zozeer-indruistcriterium niet van belang is of het gaat om bewijsmiddelen waarvan de inspecteur zonder wettelijke belemmering kennis had kunnen nemen. Dat betekent dat in alle gevallen waarin de inspecteur gebruik wil maken van bewijsmiddelen die jegens de belanghebbende op strafrechtelijk onrechtmatige wijze zijn verkregen, het gebruik daarvan slechts dan niet is toegestaan indien (i) artikel 6 EVRM daartoe dwingt, of (ii) die bewijsmiddelen zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht.
De Hoge Raad bevestigt hiermee dat bewijsuitsluiting in belastingzaken alleen in uitzonderlijke gevallen aan de orde is, namelijk wanneer een belangrijk rechtsbeginsel of strafvorderlijk voorschrift in aanzienlijke mate is geschonden. De enkele omstandigheid dat het OM een correctieproces-verbaal niet aan de rechter-commissaris heeft verstrekt, is onvoldoende om te concluderen dat het bewijs uitgesloten moet worden. Daarnaast oordeelt de Hoge Raad dat er geen sprake is van schending van artikel 6 EVRM (recht op een eerlijk proces).
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond. Dit betekent dat de informatiebeschikking in stand blijft en dat belanghebbende alsnog binnen vier weken moet voldoen aan zijn informatieverplichting.
Hoge Raad 31 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:154 https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2025:154