Naar aanleiding van een actieweek van de FIOD die gericht was op het aanpakken van fraude met de aangiften inkomstenbelasting, is de adviseur in kwestie in beeld gekomen. Hij viel op, omdat hij ruim 3.800 aangiften voor klanten zou hebben ingediend, waarbij veelvuldig zeer hoge bedragen aan zorgkosten waren opgevoerd. In het onderzoek naar de aangiften is naar voren gekomen dat de zorgkosten ten onrechte, althans naar te hoge bedragen, zijn opgevoerd. Naar aanleiding hiervan wordt de verdachte strafrechtelijk vervolgd.

Rechtbank Amsterdam achtte van 15 aangiften bewezen dat deze opzettelijk onjuist waren ingediend en veroordeelde de verdachte wegens het opzettelijk doen van onjuiste aangiften tot een taakstraf van 180 uur. Het vonnis is in hoger beroep door Hof Amsterdam vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring kwam. Volgens het hof kon de verdachte niet als pleger van het indienen van de onjuiste aangiften inkomstenbelasting in de zin van artikel 69 AWR worden aangemerkt, omdat hij zelf niet de aangifteplichtige was. Volgens het hof kon ook niet worden bewezen dat sprake is geweest van medeplegen of doen plegen.

Wél had verdachte volgens het hof namens belastingplichtigen aangiften inkomstenbelasting ingediend en daarin kosten opgevoerd die in werkelijkheid niet waren gemaakt. Door aldus te handelen had verdachte die aangiftebiljetten valselijk opgemaakt. In één geval had verdachte ter onderbouwing van de opgevoerde aftrekposten een brief valselijk opgemaakt. Het hof veroordeelde de verdachte voor valsheid in geschrifte tot een gevangenisstraf van drie maanden. De verdachte is het hier niet mee eens en gaat in cassatie.

In cassatie wordt betoogd dat de vervolgingsuitsluitingsgrond van artikel 69 lid 4 AWR niet alleen een vervolging op grond van artikel 225 lid 2 Sr belet – het gebruikmaken van een vals geschrift – maar  tevens een vervolging voor het eerste lid – het opmaken van een vals geschrift. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep zonder nadere motivering met een verwijzing naar artikel 81 lid 1 Wet RO. De door het hof opgelegde gevangenisstraf staat daarmee onherroepelijk vast.

Hoge Raad 21 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:272oh

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2023:272