Verdachte is een vennootschap die in hoger beroep door Hof Den Haag is veroordeeld tot betaling van een geldboete van € 75.000 wegens het afromen van salarissen van Poolse werknemers. In cassatie staat de vraag centraal of de oplegging van de geldboete toereikend is gemotiveerd in het licht van wat er is aangevoerd over de financiële situatie van de verdachte. De vertegenwoordiger van de verdachte vennootschap heeft blijkens het proces-verbaal van de zittingen bij het hof over de financiële situatie onder meer aangevoerd dat zijn bedrijf failliet is.
De Hoge Raad overweegt dat het Hof kennelijk geoordeeld heeft dat de draagkracht van de verdachte toereikend is om de opgelegde geldboete te voldoen. Dat oordeel is volgens de Hoge Raad niet onbegrijpelijk. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat weliswaar onder meer is aangevoerd dat het bedrijf op 15 april 2013 failliet is gegaan, maar dat namens de verdachte geen concrete en actuele gegevens zijn verschaft over de financiële situatie van de verdachte en/of de afwikkeling van het faillissement, waarover de vertegenwoordiger van de verdachte – en tevens medeverdachte – nog wel heeft verklaard dat het bedrijf na een activatransactie “going concern” door een derde is overgenomen.
De Hoge Raad oordeelt dat het cassatiemiddel faalt en laat de boete in stand. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn wordt de boete evenwel door de Hoge Raad verlaagd naar € 72.500.
Hoge Raad 26 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1213
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2023:1213