In deze zaak dient een notaris een klaagschrift in tegen het beslag op administratieve stukken, gegevensdragers en een telefoon, die in beslag zijn genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar witwassen, schending van de meldingsplicht op grond van de Wwft en deelname aan een criminele organisatie. De notaris beroept zich op zijn verschoningsrecht. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen, gelet op de aard, ernst en omvang van de verdenkingen, en verklaart het beklag ongegrond. Daarbij stelt de rechtbank vast dat het onderzoek nog loopt en dat het belang van waarheidsvinding zich verzet tegen opheffing van het beslag.

De Hoge Raad vernietigt het oordeel van de rechtbank gedeeltelijk. Daarbij wordt overwogen dat de rechtbank weliswaar terecht heeft vastgesteld dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden, maar dat zij niet kenbaar heeft beoordeeld of de inbreuk op het verschoningsrecht beperkt blijft tot wat strikt noodzakelijk is voor waarheidsvinding. Dit is vereist volgens vaste jurisprudentie. Daarbij weegt de Hoge Raad mee dat de rechtbank vooral heeft gekeken naar stukken bij medeverdachten, maar geen specifieke beoordeling heeft gemaakt van de stukken van klager zelf. Ook zijn de gegevens op de server en de telefoon nog niet gefilterd door de rechter-commissaris, waardoor geen oordeel is gegeven over de geheimhoudingsplicht. Daarom had de rechtbank de behandeling van het klaagschrift moeten aanhouden en de zaak voor zover het de server en telefoon betreft in handen van de rechter-commissaris moeten stellen, zoals artikel 98 Sv voorschrijft. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank voor zover die ziet op de administratieve stukken en gegevensdragers, en wijst de zaak in zoverre terug naar de rechtbank.

 

Hoge Raad 25 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:446

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2025:446