In 2009 heeft de douane‑expediteur als direct vertegenwoordiger op naam en voor rekening van belanghebbende, scheepsbouwer, aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van in totaal 23 scheepscasco’s. De scheepscasco’s zijn afkomstig uit China. Op elk aangifteformulier is door de douane-expediteur postonderverdeling 8901 90 10 van de GN opgegeven. Als goederenomschrijving vermelden de aangiften “scheepscasco”.

De verdere vaststaande feiten in cassatie zijn grotendeels gelijk aan ECLI:NL:HR:2017:1172, eveneens opgenomen in de SpotOn.

In deze zaak betoogt belanghebbende dat het Hof de aanvullende aantekening 1 op hoofdstuk 89 van de GN onjuist heeft uitgelegd aangezien deze aantekening, in onderlinge samenhang bezien met de toelichting van de EC op deze aanvullende aantekening, zo moet worden uitgelegd dat voor het aanmerken als zeeschip doorslaggevend is of het scheepscasco zeewaardig is, dat wil zeggen geschikt is om de zee te bevaren en niet of het compleet afgebouwde schip zeegaand is. In dit verband betoogt het middel voorts dat het Hof bij zijn beoordeling enkel acht had mogen slaan op de objectieve kenmerken en eigenschappen van de scheepscasco’s in de staat waarin zij ten tijde van de invoer verkeerden en niet mede op de objectieve eigenschappen en kenmerken van het schip dat op basis van het scheepscasco uiteindelijk door belanghebbende is opgeleverd.

De Inspecteur onderbouwt zijn standpunt door te wijzen op de bedrijfsadministratie van belanghebbende waarin met betrekking tot de scheepscasco’s (handels)bescheiden zijn aangetroffen. Het gaat om een voor elk scheepscasco afgegeven ‘Certificate of Conformity’ onderscheidenlijk ‘Certificate of Hull Construction’. In deze certificaten wordt verklaard dat de scheepscasco’s zijn gebouwd volgens scheepsbouwnormen voor de binnenscheepvaart. Voorts is in belanghebbendes administratie voor elk casco een bijbehorend contract van belanghebbende met een afnemer aangetroffen waarin opdracht wordt gegeven tot het bouwen en afleveren van een schip dat is bestemd voor gebruik op Europese binnenwaterwegen.

De Hoge Raad casseert de uitspraak van Hof Amsterdam en verwijst met de volgende opdracht: “Om te kunnen oordelen dat de scheepscasco’s niet zijn ontworpen en gebouwd voor de vaart op volle zee, moet vaststaan dat de scheepscasco’s ten tijde van de invoer niet beschikten over de objectieve kenmerken en eigenschappen om als romp te dienen van een schip dat bij zware weersomstandigheden lading over volle zee kan vervoeren. Opmerking verdient dat uit de certificaten op zichzelf niet volgt dat de scheepscasco’s niet als zeeschepen kunnen worden ingedeeld in postonderverdeling 8901 20 10 onderscheidenlijk postonderverdeling 8901 90 10. De certificaten bevestigen weliswaar dat de casco’s geschikt zijn voor de binnenvaart, maar zonder nadere motivering, die ontbreekt, is niet begrijpelijk waarom dat de conclusie rechtvaardigt dat de scheepscasco’s niet zijn ontworpen of gebouwd om te dienen als romp van een zeeschip”.

Hoge Raad, 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1172

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2017:1172