Belanghebbende en inspecteur waren het oneens over de oorsprong van knoflook ingevoerd door belanghebbende, waarbij de inspecteur stelde dat deze niet uit Pakistan maar uit China kwam. Hij baseerde zich hierbij op onderzoek verricht door een Amerikaans overheidslaboratorium dat had vastgesteld dat de knoflook vanwege metaalsporen voor waarschijnlijk meer dan 99% overeenkwam met uit China afkomstige knoflook. De resultaten van dit onderzoek waren echter niet-verifieerbaar en de vraag is aldus of de onderzoeksresultaten voldoende zijn om de inspecteur te doen slagen in de op hem rustende bewijslast.

Het Hof doet in deze verwijszaak uitspraak nadat al eerder door de Hoge Raad prejudiciƫle vragen zijn gesteld aan het HvJ EU over de inbreng als bewijs van onderzoeksuitkomsten die niet inzichtelijk of achteraf controleerbaar zijn door belanghebbende. Het HvJ EU (C-437/13, Unitrading) kwam tot de conclusie dat art. 47 EU-handvest in principe zich niet verzet tegen niet-verifieerbare onderzoeksresultaten als bewijsmateriaal, mits het doeltreffendheids- en gelijkwaardigheidsbeginsel werd geƫerbiedigd.

Nadat het vaststond dat voormelde beginselen niet waren geschonden en de onderzoeksresultaten in principe als bewijs mogen dienen, benoemde het Hof een deskundige en kwam het op grond van diens bevindingen tot de conclusie dat er geen aanleiding was om geen bewijskracht toe te kennen aan de onderzoeksbevindingen van het Amerikaanse laboratorium, ook al zijn die zelf niet inzichtelijk of controleerbaar gemaakt. Belanghebbende is in de gelegenheid geweest om tegenonderzoek te doen uitvoeren op nog beschikbare monsters maar heeft ervoor gekozen dit niet te doen op grond van omstandigheden die voor haar rekening komen. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende voorts voldoende gelegenheid heeft gehad om effectief commentaar te leveren op de bevindingen van het onderzoek.

Hof Amsterdam 30 januari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:421

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2018:421