Aan belanghebbende zijn (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting opgelegd over de jaren 2009 tot en met 2012. Daarbij zijn vergrijpboetes opgelegd van respectievelijk € 15.956, € 12.144, € 9.243 en € 19.521.

Belanghebbende dreef een onderneming in de vorm van een eenmanszaak waarbij de activiteiten bestonden uit onder meer timmerwerk, onderhoud en renovatie, elektrawerkzaamheden, loodgieterswerkzaamheden en het verrichten van aan- en nieuwbouw. In 2010 is er een ontploffing geweest in de schuur achter de woning van belanghebbende en is belanghebbende zwaar gewond geraakt. Daarbij is ook een hennepkwekerij aangetroffen.

De inspecteur heeft een boekenonderzoek ingesteld. Omdat de inspecteur heeft geconstateerd dat belanghebbende te weinig inkomsten heeft opgegeven in zijn aangiften, heeft de inspecteur correcties doorgevoerd  en daarbij vergrijpboetes opgelegd van 50% omdat sprake zou zijn van voorwaardelijk opzet. De inspecteur heeft daarbij gebruik gemaakt van vermogensvergelijkingen.

In geschil is onder meer of de boetes terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.

De inspecteur heeft de boetes gematigd op grond van de financiële omstandigheden van belanghebbende en omdat de boetegrondslag onjuist was berekend. Gelet op onder meer de vermogensvergelijkingen en de concrete inkomensbronnen acht de Rechtbank aannemelijk dat het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat de aanslagen in de jaren 2009 tot en met 2011 tot een te laag bedrag zijn vastgesteld en dat de aangifte voor het jaar 2012 onjuist is gedaan. De Rechtbank oordeelt dat de inspecteur de boetes terecht heeft opgelegd.

De Rechtbank heeft de boete over 2009 echter verminderd omdat de inspecteur bij het vaststellen van de boetegrondslag de omzet van ontbrekende facturen heeft geschat.  Verder heeft de Rechtbank de opgelegde boetes verminderd vanwege een overschrijding van de redelijke termijn. Anders dan de inspecteur ziet de Rechtbank in de gestelde complexiteit van de zaken geen aanleiding om uit te gaan van een langere redelijke termijn dan 2 jaar. Uit de stukken blijkt dat het belastingonderzoek bewerkelijk is geweest. Naar het oordeel van de Rechtbank ontbreekt echter een causaal verband met de behandeling van de zaak ná de boete-aankondiging, nu het onderzoek daarvóór heeft plaatsgevonden. De persoonlijke omstandigheden zijn evenmin aanleiding om de boetes te matigen, nu de persoonlijke omstandigheden door belanghebbende onvoldoende zijn onderbouwd.

Het Hof sluit zich aan bij het oordeel van de Rechtbank, nu belanghebbende in hoger beroep geen nieuwe argumenten heeft toegevoegd. In hoger beroep is geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof is van oordeel dat de opgelegde boetes, zoals deze luiden na vermindering door de Rechtbank, passend en geboden zijn.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2018:3650