Het Hof is van oordeel dat verdachte zich in de jaren 2010 en 2012 schuldig heeft gemaakt aan belastingfraude, door voor twee B.V.’s over elf maanden telkens opzettelijk valse belastingaangiften omzetbelasting in te dienen. Op deze manier heeft hij ten onrechte substantiële bedragen omzetbelasting teruggevraagd en van de Belastingdienst ontvangen. Vervolgens heeft hij volgens het Hof toen hij aan een boekenonderzoek werd onderworpen valse facturen opgesteld en ter inzage verstrekt om de boekhouding kloppend te doen lijken. Daarnaast heeft de verdachte het van de Belastingdienst ontvangen geld niet terugbetaald, maar uitgegeven. Een van de bank ontvangen lening heeft hij (hoewel hij ter zitting heeft verklaard dat de lening voor het terugbetalen van het geld aan de Belastingdienst was aangegaan) daartoe niet aangewend. Dat de verdachte – zoals de raadsman stelt – werd bewogen door ‘paniek’ treft geen doel, aangezien de fraude is begaan over de maanden vanaf maart 2010 tot en met februari 2012 en zich daarmee uitstrekt over een lange periode zodat van een plotselinge panieksituatie volgens het Hof geen sprake kan zijn geweest.

Het Hof overweegt daarbij dat met deze belastingfraude ruim een half miljoen was gemoeid (waarvoor door de Belastingdienst ruim drie ton is uitbetaald) en verdachte hierbij op structurele en planmatige wijze te werk is gegaan. Hij heeft de verantwoordelijkheden die de wet aan een ondernemer stelt volgens het Hof niet serieus genomen en daarmee heeft hij de integriteit van het financiële en economische verkeer geschonden.

Het Hof weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij ter zitting bij het Hof de verantwoordelijkheid van zijn handelen heeft genomen. Zijn toezegging de Belastingdienst terug te betalen wordt evenwel niet in zijn voordeel uitgelegd, nu verdachte daarmee ondanks zijn – zoals hij ter zitting heeft verklaard – ruime inkomen nog geen begin van uitvoering heeft gemaakt. Tot slot neemt het Hof in aanmerking dat de redelijke termijn is overschreden.

Alles afwegende, veroordeelt het Hof verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2018:2693