Verdachte is in eerste aanleg door de Rechtbank veroordeeld voor het doen van onjuiste belastingaangiften, valsheid in geschrifte en gewoontewitwassen tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Hiertegen is verdachte in hoger beroep gekomen.

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de motivering daarvan.

Het Hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hierbij heeft het Hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte gedurende een periode van ruim 5 jaar meermalen onjuiste aangiften inkomstenbelasting voor zichzelf en derden bij de Belastingdienst heeft ingediend en de Belastingdienst heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, waarmee de overheid is benadeeld voor ongeveer € 110.000.

Voorts rekent het Hof de verdachte aan dat hij nietsvermoedende derden, nota bene vanuit zijn beroep als belastingadviseur, heeft betrokken bij het plegen van deze feiten. Daarnaast heeft verdachte volgens het Hof misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer moet kunnen worden gesteld in schriftelijke stukken met een bewijsbestemming. Tot slot wordt in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder voor dergelijke feiten is veroordeeld.

Het Hof is – alles overwegende – van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van 240 uur in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden passend en geboden is.

Gerechtshof Den Haag, 29 januari 2016

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2016:132