Aan belanghebbende zijn navorderingsaanslagen inkomstenbelasting opgelegd. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende meer bronnen van inkomen heeft gehad, dan slechts de verhuur van panden zoals is opgegeven in de aangifte inkomstenbelasting. De inkomsten uit de onbekende bron zijn door de inspecteur als resultaat uit overige werkzaamheden aangemerkt. Onder toepassing van de omkering en verzwaring van de bewijslast heeft de inspecteur de navorderingsaanslagen 2004 t/m 2008 vastgesteld.
Voor het jaar 2007 heeft de inspecteur een vergrijpboete van € 3.057 opgelegd en zich daarbij op het standpunt gesteld dat sprake is van grove schuld. De inspecteur heeft dit gemotiveerd door te stellen dat het een feit van algemene bekendheid is dat wanneer inkomsten zijn genoten, deze vermeld moeten worden in de aangifte inkomstenbelasting. De inspecteur schrijft verder dat het aan belanghebbende te wijten is dat dit niet is gebeurd en dientengevolge ernstig nalatig is geweest, waardoor een vergrijpboete is opgelegd.
Het Hof is van oordeel dat de inspecteur niet nader heeft gesteld en met concrete feiten heeft onderbouwd waarom belanghebbende ter zake van het niet aangeven van inkomsten uit de onbekende bron van inkomen een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Hiertoe acht het Hof de stelling dat in algemene zin iedere belastingplichtige weet – dan wel dat het onmogelijk is dat belanghebbende niet wist – dat genoten inkomsten opgegeven moeten worden in de aangifte inkomstenbelasting niet toereikend. Het Hof vernietigt derhalve de vergrijpboete.
Gerechtshof Den Haag 17 mei 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1530
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2016:1530