Bij belanghebbende, een VOF, is door de inspecteur een boekenonderzoek gestart naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting. Daaruit zou zijn gebleken dat de aangiften niet aansluiten met de aangetroffen bescheiden. De inspecteur heeft in dat verband  naheffingsaanslagen omzetbelasting en vergrijpboeten opgelegd. In geschil is of de vergrijpboeten terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd.

De inspecteur heeft in het controlerapport en in de uitspraak op bezwaar de schuldgradatie ‘grove schuld’ gebruikt. De inspecteur stelt echter dat dit opzet had moeten zijn en dat er een vergrijpboete van 50% opgelegd had moeten worden. Het Hof is van oordeel dat de wijziging van de kwalificatie geen verhoging van de boete kan meebrengen.

Het Hof beoordeelt vervolgens of de inspecteur ‘grove schuld’ heeft bewezen en of sprake is van strafverzwarende en -verminderende omstandigheden. Naar het oordeel van het Hof is sprake van ‘grove schuld’, nu belanghebbende heeft verklaard dat hij geld nodig had en de aangiften daarom zo heeft ingediend dat hij geen omzetbelasting hoefde te voldoen. Dat A, één van de vennoten, ontoerekeningsvatbaar was vanwege persoonlijke en financiële problemen van hem en zijn gezin, acht het Hof niet geloofwaardig gelet op de bewustheid waarmee is gehandeld en het gegeven dat in die periode omzet is behaald. Het handelen van A dient naar het oordeel van het Hof aan belanghebbende te worden toegerekend.

Het Hof is verder van oordeel dat een vergrijpboete van 15% van de nageheven belasting, gelet op de ernst van de vergrijpen en de moeilijke financiële positie van belanghebbende, passend en geboden is.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 juni 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:5229

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2016:5229