Hof Amsterdam oordeelt dat de Rabobank de bankrelatie met een onderneming mocht opzeggen en tevens dat de bank niet onzorgvuldig heeft gehandeld bij het uitvoeren van het cliëntenonderzoek. De bank stelde volgens het Hof gerechtvaardigde vragen over onder andere de grote hoeveelheden contante stortingen.

Betrokkene bestaat uit meerdere werkmaatschappijen, met (voor een aantal jaren) een Belgische vennootschap aan het hoofd, en houdt zich onder andere bezig met het uitvoeren van medische behandelingen, de verhuur van medische ruimtes en het drijven van een groothandel in onder andere medische instrumenten. Betrokkene bankierde bij de Rabobank en hield daar diverse bankrekeningen aan.

Naar aanleiding van onder meer (veel) contante stortingen heeft de Rabobank in het kader van een cliëntenonderzoek uit hoofde van de Wwft een gesprek met betrokkene gevoerd en diverse vragen gesteld en stukken opgevraagd. Daarnaast heeft de bank ten aanzien van de Belgische vennootschap onder andere verzocht om uitleg waarom was gekozen voor een organisatiestructuur met een Belgische aandeelhouder. De bank heeft op 30 december 2019 medegedeeld de bancaire relatie met betrokkene op te zeggen, omdat betrokkene onvoldoende informatie heeft verstrekt over de herkomst van de financiële middelen en de Rabobank niet heeft kunnen uitsluiten dat er mogelijk met sanctielanden werd gehandeld.

De grieven van betrokkene richten zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat niet aannemelijk is geworden dat de bank haar zorgplicht heeft geschonden en dat de beëindiging van de bankrelatie onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is.

De bank had volgens het Hof evenwel terecht vragen gesteld over de grote hoeveelheden contante stortingen met ongebruikelijke coupures. Hoewel betrokkene de bank heeft voorzien van een grote hoeveelheid documenten, heeft dit er niet voor gezorgd dat de bank haar cliëntenonderzoek kon afronden. Het Hof verwerpt het betoog dat de bank onzorgvuldig heeft gehandeld omdat het voor betrokkene niet duidelijk was dat het gesprek in het kader van het cliëntenonderzoek plaatsvond. Het Hof acht het aangekondigde “in het kader van het besluit van de Regering, zoals in de pers meermaals is aangestipt” voldoende duidelijk.

Het Hof overweegt verder dat de bank geen antwoord heeft gekregen op relevante vragen die zij mocht stellen aan betrokkene, terwijl de achtergrond van die vragen is meegedeeld en betrokkene voldoende tijd heeft gekregen om de gevraagde informatie te leveren. De bank mocht de bankrelatie met betrokkene dus opzeggen, ook indien de betrokkene door de opzegging van de Rabobank en de onmogelijkheid elders een bankrekening te kunnen krijgen in grote (financiële) problemen zouden komen.

Gerechtshof Amsterdam 27 juli 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2316.