Aan de verdachte was onder meer tenlastegelegd het opzettelijk voorhanden hebben van een valse bedrijfsadministratie op grond van artikel 225, lid 2, Sr. De Rechtbank had het Openbaar Ministerie ten aanzien van de vervolging van dat feit niet ontvankelijk verklaard nu vervolging voor dit feit op grond van artikel 69, vierde lid, AWR, is uitgesloten.

In hoger beroep hadden zowel de raadsvrouw als de Advocaat-Generaal die beslissing van de Rechtbank onderschreven.

Het Hof is echter een ander oordeel toegedaan. Het Hof overweegt dat de feiten zien op het opzettelijk voorhanden hebben van een valse of vervalste administratie en zijn toegesneden op art. 225, tweede lid, Sr. Het voorhanden hebben van een administratie die mede bestaat uit in strijd met de waarheid opgemaakte facturen, kan naar het oordeel van het Hof niet worden aangemerkt als het niet voeren van een administratie overeenkomstig de bij of krachtens de Belastingwet gestelde eisen. Gelet daarop is het Hof, anders dan de Rechtbank, de A-G en de verdediging, van oordeel dat het voorhanden hebben van een dergelijke administratie geen belastingdelict oplevert. Dit brengt met zich mee dat het vervolgingsbeletsel, dat is neergelegd in artikel 69, lid 4, AWR, niet van toepassing is en het OM ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging ter zake van het voorhanden hebben van een valse administratie.

Het Hof veroordeelt verdachte (onder meer) voor het feitelijk leidinggeven aan een rechtspersoon die opzettelijk onjuist inlichtingen heeft verstrekt, opzettelijk onjuiste aangifte omzetbelasting heeft ingediend, opzettelijk geen aangifte omzetbelasting heeft ingediend en voor het voeren van een valse bedrijfsadministratie door het opmaken en gebruiken van valse facturen. Het Hof heeft bij de strafmaat rekening gehouden met het feit dat verdachte eerder voor een fiscaal delict onherroepelijk is veroordeeld en dat de zaak 11 jaren heeft geduurd. Het Hof acht een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren passend en geboden.

Gerechtshof Den Bosch, 12 april 2016

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2016:1365