Aan belanghebbende zijn verschillende naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd alsook boetes van in totaal € 2.309 ter zake van de niet tijdige voldoening van omzetbelasting.

Belanghebbende maakte tot 2007 met H BV onderdeel uit van een fiscale eenheid. Belanghebbende heeft toen, als onderdeel van die fiscale eenheid, een lening verstrekt aan K. H BV heeft destijds facturen voor met omzetbelasting belaste dienstverlening uitgereikt aan K. H BV hield zich bezig met de ontwikkeling van automatische voedersystemen in de agrarische sector en belanghebbende hield zich bezig met het beheren van vermogen. Op enig moment is de debiteurenvordering (binnen de fiscale eenheid) op K door H BV overgedragen aan belanghebbende.

Het Hof is van oordeel dat de verstrekte lening aan K, alsmede de dienstverlening door H BV economische activiteiten betreffen van de fiscale eenheid omzetbelasting. Het Hof overweegt dat nu de overdracht van de schuldvorderingen binnen de fiscale eenheid heeft plaatsgevonden, deze overdracht niet kwalificeert als een economische activiteit. Bij beëindiging van de fiscale eenheid worden belanghebbende en H BV voor het berekenen van de door hen verschuldigde belasting geacht in de plaats te zijn getreden van de fiscale eenheid, voor het deel dat tot hun bedrijfsvermogen behoort. Dat heeft tot gevolg dat belanghebbende de economische activiteiten die bestaan uit het verstrekken van de leningen heeft voortgezet, en H BV de economische activiteiten heeft voortgezet die verband houden met de ontwikkeling van onder meer de automatische voedersystemen in de agrarische sector.

Het Hof is in dat kader van oordeel dat, nu de overdracht van de schuldvorderingen binnen de fiscale eenheid heeft plaatsgevonden, deze overdracht reeds daarom niet kwalificeert als een economische activiteit. Het overnemen van de debiteurenvordering heeft weliswaar naar het oordeel van het Hof tot gevolg dat de onvoldane schuldvorderingen tot het bedrijfsvermogen van belanghebbende worden gerekend, maar heeft evenwel niet tot gevolg dat de belaste activiteiten die H BV jegens K heeft verricht tot het bedrijfsvermogen van belanghebbende zijn gaan behoren. Op basis van de wel door belanghebbende verrichte activiteiten concludeert het Hof dat deze uitsluitend zijn vrijgesteld van omzetbelasting.

Ten aanzien van de boetes stelt het Hof voorop dat de beboeting van belanghebbende is gegrond op de niet tijdige voldoening van door haar verschuldigde omzetbelasting. Belanghebbende is van mening dat de boete dient te worden vernietigd, omdat er bij belanghebbende bij de gemaakte kosten geenszins sprake is van privé-overwegingen en omdat er in haar visie een koppeling aanwezig is met belaste output. Het Hof begrijpt de stelling van belanghebbende als een beroep op een pleitbaar standpunt.

Het Hof verwerpt het beroep op een pleitbaar standpunt. Het Hof is van oordeel dat de met belaste activiteiten waaraan belanghebbende haar recht op aftrek meent te kunnen ontlenen, niet behoorden en behoren tot het bedrijfsvermogen van belanghebbende, maar tot het bedrijfsvermogen van H BV. Derhalve heeft belanghebbende redelijkerwijs niet kunnen menen juist te handelen door de voorbelasting in aftrek te brengen. Het Hof verklaart het hoger beroep ongegrond.

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 14 september 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3955

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2017:3955