Het oordeel van Hof Den Haag dat het wederrechtelijk verkregen voordeel niet bestaat uit de door de vennootschap ontdoken werkgeversverplichtingen, maar uit de aan de vennootschap onttrokken gelden houdt in cassatie stand. Conclusie A-G anders.

In de strafzaak is de betrokkene veroordeeld voor – kort gezegd – feitelijk leidinggeven aan het door een rechtspersoon begaan van valsheid in geschrifte. In de hiermee verband houdende ontnemingsprocedure heeft het Hof vastgesteld dat in de administratie van de vennootschap, waarvan betrokkene enig aandeelhouder en directeur was, valse facturen zijn opgenomen. In die facturen werden werkzaamheden en/of diensten vermeld die in werkelijkheid niet door de betreffende bedrijven voor de vennootschap zijn verricht. Betrokkene heeft in dit verband verklaard dat valse facturen in de bedrijfsadministratie zijn opgenomen, dat daarna contant geld werd opgenomen en dat personeel ‘zwart’ is uitbetaald.

Het Hof heeft vastgesteld dat slechts een deel van de contant opgenomen bedragen is aangewend voor het uitbetalen van de zwarte lonen. Voor het overige heeft het Hof als uitgangspunt aangenomen dat deze contante bedragen zijn toegevloeid aan betrokkene, omdat niet is gebleken dat deze geldbedragen aan andere doelen zijn uitgegeven. Het wederrechtelijk verkregen voordeel is vervolgens vastgesteld op het bedrag van de opgenomen contante bedragen (€ 2.154.424,32) verminderd met de zwart betaalde lonen (€ 1.186.816,80), zodat het bedrag dat aan de betrokkene moet zijn toegevloeid € 967.607,52 bedraagt.

Volgens de Advocaat-Generaal (A-G) merkt betrokkene in cassatie terecht op dat de opgenomen geldbedragen afkomstig zijn uit opbrengsten van de vennootschap en dat daarmee nog geen sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel. De enkele omstandigheid dat de gestelde onttrekkingen door betrokkene voor de Belastingdienst zouden zijn verzwegen, brengt immers nog niet met zich dat deze in volle omvang moeten worden beschouwd als wederrechtelijk verkregen voordeel.

De Hoge Raad volgt de A-G echter niet. Onder wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht kan ook worden begrepen daadwerkelijk genoten voordeel in het geval dat het strafbare feit op zichzelf geen rechtstreeks voordeel oplevert, maar kennelijk ertoe strekt en geëigend is voordeel te genereren (vgl. HR 25 mei 1999,ECLI:NL:HR:1999:AK1546).

Volgens de Hoge Raad ligt in de vaststellingen van het Hof besloten dat als gevolg van het opnemen van de valse facturen in de bedrijfsadministratie van de vennootschap, het voor de betrokkene mogelijk was om contante geldbedragen te onttrekken aan de vennootschap. Daarmee heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel niet bestaat uit de door de vennootschap ontdoken werkgeversverplichtingen, maar uit de hiervoor genoemde aan de vennootschap onttrokken gelden die aan de betrokkene ten goede zijn gekomen. Het cassatiemiddel faalt.

Hoge Raad 22 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:948