Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd, alsmede een verzuimboete van € 147. De nageheven belasting bedraagt € 96. In geschil is of de verzuimboete terecht aan belanghebbende is opgelegd.

Belanghebbende voert aan dat de Rechtbank van verkeerde feiten is uitgegaan. Zo heeft hij nooit gesteld dat hij niet op de hoogte kon zijn van de betalingstermijn en is de Rechtbank ten onrechte ervan uitgegaan dat er een rekening is verstuurd waarop de verschuldigde belasting kenbaar is gemaakt. Daarnaast stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de boetebeschikking is opgelegd nadat de verschuldigde belasting was betaald.

De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de Belastingdienst bij wijze van service een rekening stuurt en dat het de verantwoordelijkheid is van belanghebbende om de belasting tijdig te betalen. Naar het oordeel van de inspecteur is het niet relevant of er wel of geen rekening is verzonden aan belanghebbende.

Het Hof is van oordeel dat de verschuldigde belasting niet tijdig is betaald en dat er mitsdien een beboetbaar feit is begaan. Dat de verzuimboete is opgelegd nadat de verschuldigde belasting was voldaan doet daar niet aan af. Voorts acht het Hof geen wanverhouding aanwezig tussen de ernst van het verzuim en de verzuimboete die is opgelegd. Hierbij neemt het Hof in aanmerking dat belanghebbende voor de tweede keer in korte tijd in verzuim is. Andere feiten en omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven de verzuimboete te matigen zijn het Hof niet gebleken.

Het Hof acht de opgelegde verzuimboete van € 147 passend en geboden.

Bron

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 13 september 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:7629

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2016:7629