Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij (als feitelijk leidinggever) opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting, op naam van de fiscale eenheid, heeft ingediend bij de Belastingdienst.

Het Hof heeft bewezen verklaard dat verdachte schuldig is aan het feitelijke leiding geven aan het opzettelijk onjuist indienen van de 9 in de tenlastelegging genoemde belastingaangiften. Het daarmee samenhangende nadeel bedraagt ruim € 150.000. Uit het dossier is echter gebleken dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het opzettelijk onjuist indienen van 32 aangiften, waarbij het nadeel € 400.000 bedraagt. Het Openbaar Ministerie heeft bewust volstaan met het opnemen van een representatieve selectie van 9 aangiften, maar is van oordeel dat ten aanzien van de strafmaat wel rekening moet worden gehouden met het feit dat 32 aangiften onjuist zijn ingediend.

Het Hof gaat er – gelet op het verhandelde ter terechtzitting en hetgeen uit het dossier is gebleken – vanuit dat verdachte bewust een groot aantal belastingaangiften onjuist heeft doen indienen, waaruit een structureel patroon blijkt met een omvangrijk karakter. Verdachte vulde het ene financiële gat met het andere ten einde zijn bedrijf gaande te houden en diende – om voldoende cashflow te hebben – te lage aangiften omzetbelasting in. Van zijn voornemen tijdig een suppletieaangifte te doen kwam niets terecht, omdat het cashflowprobleem zich (en naar het Hof begrijpt: in steeds sterkere mate) bleef voordoen. De verdachte heeft de fiscus als bank gebruikt en is uiteindelijk (door het faillissement) ook onbetaald gebleven.

Het Hof is van oordeel dat een efficiënte rechtspleging ermee is gebaat dat de tenlastelegging is beperkt tot 9 representatieve belastingaangiften waarbij het in volle omvang ten laste leggen van alle 32 aangiften geen toegevoegde waarde heeft. Gelet op de inhoud van het dossier acht het Hof dit een aanvaardbare vorm van tenlastelegging nu daaruit enerzijds de zwaarte van het misdrijf blijkt, en anderzijds geen onnodig extra werk ontstaat. Dat de 23 aangiften niet ad informandum zijn gevoegd leidt niet tot een ander oordeel, nu verdachte hierdoor niet is geschaad in enig verdedigingsbelang en de gedragingen ook niet zijn betwist.

Het Hof gaat om die reden – voor de strafmaat – uit van een fiscaal nadeel van ruim € 400.000. Het Hof acht – alles afwegende – een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.

Gerechtshof Amsterdam 22 november 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4792

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2017:4792