Vanwege het onbetaald blijven van de nageheven omzetbelasting stelt de Ontvanger belanghebbende als bestuurder van zijn B.V. aansprakelijk. De bestuurder is het hier niet mee eens. In hoger beroep vermindert het Hof Den Bosch het bedrag waarvoor belanghebbende aansprakelijk is gesteld met ruim € 60.000 wegens schending van het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel. Dit beginsel brengt met zich dat een belanghebbende de gelegenheid moet krijgen zijn standpunt naar behoren en effectief kenbaar te maken, vóórdat de Belastingdienst een bezwarend besluit neemt. Belanghebbende gaat in cassatie en de Staatssecretaris van Financiën tekent incidenteel cassatieberoep aan.

De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van belanghebbende ongegrond en het incidenteel cassatieberoep van de Staatssecretaris gegrond. Volgens het hof had belanghebbende, indien hij voorafgaand aan de beschikking tot aansprakelijkstelling door de Ontvanger was gehoord, ten aanzien van de omvang van de door de B.V. in aftrek te brengen omzetbelasting een inbreng kunnen leveren die mogelijk tot een andere beslissing van de Inspecteur had kunnen leiden – het zogeheten ‘andere afloop-criterium’.

In cassatie stelt de Staatssecretaris dat het hof ten onrechte is voorbijgegaan aan het gemotiveerde betoog van de Ontvanger dat het horen van belanghebbende voorafgaand aan de beschikking tot aansprakelijkstelling hoe dan ook niet tot een andere afloop kunnen leiden, zodat het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel niet is geschonden. Dat middel slaagt volgens de Hoge Raad. Daartoe heeft de Ontvanger gesteld dat op basis van de geldende jurisprudentie de omzetbelasting hoe dan ook niet voor aftrek in aanmerking komt, onder meer vanwege fraude. Volgens de Hoge Raad had het hof niet aan dat gemotiveerde betoog van de Ontvanger voorbij mogen gaan.

Met het oog op geding na verwijzing geeft de Hoge Raad ook enkele aanwijzingen mee. De Hoge Raad merkt op dat belanghebbende als aansprakelijkgestelde bestuurder ter betwisting van de aansprakelijkstelling ook het standpunt kan innemen dat jegens de belastingschuldige het verdedigingsbeginsel is geschonden en dat in dat kader wordt voldaan aan het ‘andere afloop-criterium’. In die zin heeft de aansprakelijkgestelde dezelfde verdedigingsrechten als de belastingplichtige. Verder merkt de Hoge Raad op dat de aansprakelijkgestelde de onderliggende aanslag aanvechten waarvoor hij aansprakelijk wordt gesteld, ook indien de belastingschuldige dat niet heeft gedaan, en ook indien de naheffingsaanslag al onherroepelijk vaststaat en de termijn waarbinnen de belastingschuldige om ambtshalve vermindering daarvan had kunnen verzoeken, is verstreken.

Hoge Raad 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:176.

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2023:176