Belanghebbende treedt als vervoerscommissionair op die contracten voor het vervoer voor goederen afsluit in eigen naam maar het vervoer zelf door derden laat uitvoeren. Na controle van de twee bunkertanks van een schip bleek de inhoud van de tanks niet te voldoen aan de voorwaarden voor de vrijstelling voor accijns. Belanghebbende kreeg een naheffingsaanslag accijns daarvoor opgelegd. In hoger beroep stelt belanghebbende dat zij ten onrechte is aangemerkt als belastingplichtige en de goederen niet voorhanden heeft gehad of bij dit voorhanden hebben betrokken is geweest.
Het Hof oordeelt dat het aan de inspecteur is om aan te tonen dat belanghebbende de goederen voorhanden heeft gehad of hierbij betrokken is geweest. Als voornaamste reden hiervoor voert de inspecteur aan dat belanghebbende een zustermaatschappij is van de eigenaar van het schip. Daarnaast zijn de eigenaar en belanghebbende op hetzelfde e-mailadres te bereiken en heeft belanghebbende een strafbeschikking hierover voldaan.
Belanghebbende voert aan dat het feit dat er sprake is van zustermaatschappijen geen reden is om aan te nemen dat zij betrokken is geweest bij het voorhanden hebben van de accijnsgoederen. De strafbeschikking is uitsluitend uit kostenoverwegingen betaald. Het Hof stelt dat de inspecteur onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende als belastingplichtige moet worden aangemerkt. Belanghebbende is geen eigenaar van het schip en kan ook niet als exploitant van het schip worden aangemerkt. Daarom kan belanghebbende niet als belastingplichtige worden aangemerkt, waardoor men niet meer toekomt aan de vraag of er sprake is van voorhanden hebben in de zin van art. 2, eerste lid, aanhef en letter b WA.
Gerechtshof Den Haag, 1 mei 2018
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2018:1192