Een voormalig Advocaat-Generaal bij het Openbaar Ministerie wordt zelf vervolgd voor het opzettelijk verstekken van onjuiste en onvolledige inlichtingen aan de Belastingdienst en valsheid in geschrifte. Hof Den Haag veroordeelt de A-G tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden.

Naar aanleiding van een (niet-volledige) ‘inkeer’ van de BV – die verdachte voor zijn advocaatwerkzaamheden exploiteerde – is naast het fiscaal onderzoek een strafrechtelijke vervolging gestart. Verdachte bleek onvolledige facturen te hebben verstrekt, teneinde te verbergen dat de betalingen werden gedaan op een niet-aangegeven Luxemburgse rekening van een buitenlandse Ltd., die verdachte ter beschikking stond.

De verdediging voert in de strafzaak uitvoerige niet-ontvankelijkheidsverweren. Zij meent dat het OM en de Belastingdienst op ontoelaatbare wijze hebben samengewerkt en dat niet conform de Richtlijnen AAFD is gehandeld, omdat de zaak – gelet op het benadelingsbedrag – niet via het strafrecht had behoren te worden afgedaan.

Het hof overweegt echter dat mag worden uitgegaan van het benadelingsbedrag ten tijde van de beslissing tot vervolging over te gaan én dat ook andere aspecten hierbij een rol kunnen spelen, zoals in casu: de voorbeeldfunctie van verdachte. Het hof meent dat de kwestie niet ten onrechte als strafzaak is aangemeld en verwerpt de niet-ontvankelijkheidsverweren.

Wat betreft de onjuiste inlichtingen overweegt het hof dat verdachte facturen aan de inspecteur ter beschikking heeft gesteld zonder vermelding van de informatie over de Ltd. en Luxemburgse bankrekening. Hoewel hij beschikte over de complete facturen, heeft hij deze niet aan de Belastingdienst verstrekt. Ook niet nadat daarom was verzocht.

De verdenking van (het doen plegen van) valsheid in geschrift houdt verband met een reactie op een vragenbrief over de vestigingsplaats van de Ltd. Deze reactie is verzonden door de belastingadviseur van verdachte. Verdachte heeft echter in de conceptreactie elementen toegevoegd die onderstrepen dat de Ltd. in het buitenland was gevestigd, terwijl hij – zo blijkt uit de correspondentie – feitelijk leiding gaf aan de Ltd. vanuit Nederland. Het feit dat formeel een trustkantoor op Curaçao bestuurder/directeur van de Ltd. was, doet hier volgens het hof niets aan af.

Het doen plegen van valsheid in geschrifte en het feitelijk leidinggeven aan het verstrekken van onjuiste inlichtingen aan de Belastingdienst acht het hof wettig en overtuigend bewezen. Van het overige spreekt het hof verdachte vrij. Het hof veroordeelt verdachte – mede gelet op onder meer het feit dat hij al zwaar heeft geleden aan de gevolgen van het strafrechtelijk onderzoek – tot een voorwaardelijk gevangenisstraf van twee maanden (met een proeftijd van twee jaar).

Gerechtshof Den Haag 21 april 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:666.