Verdachte wordt vervolgd voor het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting namens de eenmanszaak (primair) dan wel het valselijk (laten) opmaken van de aangiften (subsidiair) in de periode 2015 – 2016. Daarnaast wordt hem verweten dat de verschuldigde loonheffing niet (tijdig) is afgedragen. In 2018 verklaart hij bij de FIOD dat hij zijn boekhouder heeft aangestuurd tot het doen van de onjuiste aangiften, maar deze verklaring trekt hij vervolgens in, omdat hij deze zou hebben afgelegd om zijn stiefzoon uit de wind te houden. De verdachte had naar eigen zeggen geen enkele zeggenschap binnen de eenmanszaak en is zich pas op een later moment, na de tenlastegelegde periode, gaan bemoeien met de financiën van de eenmanszaak.
Ten aanzien van het verweer overweegt Hof Den Bosch dat uit het dossier volgt dat verdachte zich reeds in oktober 2014 met de financiële zaken van het bedrijf is gaan bemoeien. De eerdere verklaring vindt aldus volgens het hof ook steun in de overige bewijsmiddelen. Het hof meent daarom dat verdachte kan worden gehouden aan zijn verklaring aan de FIOD en gaat voorbij aan de andersluidende verklaring afgelegd op zitting. Hof Den Bosch spreekt de verdachte vanwege het ontbreken van de kwaliteit deels vrij, maar acht voor het overige beide feiten bewezen.
Het hof komt tot een veroordeling en legt de verdachte – rekening houdend met een overschrijding van de redelijke termijn – een gevangenisstraf op van 11 maanden. Bij de straftoemeting heeft het hof ten nadele van verdachte meegewogen dat hij op geen enkele wijze schuldbewustheid heeft getoond. De verdachte lijkt tegen beter weter in de door hem begane strafbare feiten te ontkennen. Voorts is ook rekening gehouden met de hoogte van het belastingnadeel van € 195.799.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 8 augustus 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2555
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2023:2555