Belanghebbende drijft sinds 2001 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak, die zich bezighoudt met montagewerkzaamheden en gespecialiseerde werkzaamheden in de bouw. Naar aanleiding van een boekenonderzoek heeft de Inspecteur een aanslag met een vergrijpboete opgelegd van 75% ad € 40.962. De Inspecteur heeft ter zitting in beroep verklaard dat gelet op de inhoud van het in de gedingstukken aanwezige boete-advies en alle overige omstandigheden een boete van € 27.478 passend en geboden is. De Rechtbank heeft de vergrijpboete vanwege de overschrijding van de redelijke termijn verder gematigd tot een bedrag van € 23.356, maar zag in de door belanghebbende aangevoerde slechte financiële omstandigheden geen aanleiding de boete verder te matigen. In hoger beroep is uitsluitend in geschil of de vergrijpboete in het kader van straftoemeting verder gematigd moet worden.

Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is geweest van het opzettelijk doen van een onjuiste aangifte door belanghebbende en dat sprake is geweest van de strafverzwarende omstandigheid ‘listigheid’. Belanghebbende betoogt dat de boete moet worden vernietigd vanwege zijn draagkracht. Dienaangaande heeft hij bij zijn nadere stuk van 18 november 2022, voor de jaren 2017 tot en met 2020 inkomensverklaringen overgelegd, kopieën van vooraf ingevulde aangiften IB/PVV 2019, 2020 en 2021, een resultatenrekening van de eerste drie kwartalen van het jaar 2022 en mutatie-overzichten zijn Nederlandse bankrekeningen.

Hof Den Bosch overweegt dat de rechter in zijn oordeel over een boete rekening moet houden met de omstandigheden waarin de belanghebbende op dat moment verkeert. Daaronder valt ook de draagkracht. Het hof overweegt echter dat ook met de door belanghebbende aangevoerde feiten en omstandigheden niet aannemelijk is geworden dat hij thans in dermate slecht weer verkeert dat dit aanleiding geeft tot een verdere matiging van de boete. Daarbij overweegt het hof dat belanghebbende vanaf het jaar 2019 geen belastingaangifte heeft gedaan, zodat geen beoordeling van het inkomen en vermogen heeft kunnen plaatsvinden. Verder staat volgens het hof vast dat belanghebbende naar het buitenland is geëmigreerd, zodat ook geen goede beoordeling van eventueel in het buitenland genoten inkomen dan wel vermogen heeft kunnen plaatsvinden. De hiervoor genoemde stukken geven volgens het hof uitsluitend inzicht in zijn Nederlandse inkomens- en vermogenspositie. De in de inkomensverklaringen vermelde inkomens zijn voorts alleen gebaseerd op bij de Belastingdienst bekende gegevens en de vooraf ingevulde aangiften IB/PVV betreffen eveneens slechts de bezittingen en schulden die bij de Belastingdienst bekend zijn. Tot die vermelde inkomens behoren niet de mogelijkerwijs door belanghebbende genoten winst uit onderneming of resultaten uit overige werkzaamheden.

Het hof oordeelt dat de vergrijpboete passend en geboden. Het hoger beroep is zodoende ongegrond verklaard.

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 11 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:458 (gepubliceerd op 27 februari 2023)

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2023:458