Aan belanghebbende is over het jaar 2009 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting opgelegd alsmede een boete van € 7.853. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de boete verminderd tot € 6.360. De Rechtbank heeft de boete verminderd tot € 4.000.

In geschil is of de navorderingsaanslag terecht en tot de juiste hoogte is opgelegd en of de bij de uitspraak van de Rechtbank verminderde boete niet te hoog is. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de navorderingsaanslag vernietigd dient te worden. Voor het geval de navorderingsaanslag geheel of gedeeltelijk in stand blijft, concludeert belanghebbende op grond van de slechte begeleiding op administratief gebied tot vermindering van de boete.

Belanghebbende heeft bij het doen van zijn aangifte een aanzienlijk bedrag aan genoten winst verzwegen. Hij moet hebben geweten dat bij het volgen van de aangifte de aanslag tot een te laag bedrag zou worden vastgesteld. Het is derhalve aan zijn voorwaardelijk opzet te wijten dat bij de primitieve aanslag te weinig belasting is geheven. Ter zitting heeft zijn gemachtigde desgevraagd gesteld dat uitsluitend een beroep gedaan wordt op de strafverminderende omstandigheden te weten onvoldoende begeleiding.

De belastingplichtige is zelf ervoor verantwoordelijk dat hij een juiste aangifte doet. Indien hij moeite heeft met het voeren van zijn administratie of het verwerken van boekhoudkundige gegevens in zijn aangifte, ligt het op zijn weg daarvoor zo nodig deskundige bijstand te vragen. Belanghebbendes stelling dat hij onvoldoende begeleiding heeft gehad leidt niet tot het in aanmerking nemen van een strafverminderende omstandigheid.

Het Hof acht de door de inspecteur opgelegde boete ten bedrage van € 7.853 passend en geboden. Hierbij neemt het Hof mede in aanmerking dat belanghebbende eerder was gewezen op gebreken in zijn administratie. De inspecteur heeft deze boete wegens overschrijding van de redelijke termijn verminderd tot € 6.360. In de beroepsfase is de redelijke termijn verder overschreden tot meer dan 2 jaar, zodat een matiging wegens overschrijding van de redelijke termijn dient te worden toegepast van 20 procent en de boete derhalve zou dienen te worden verminderd tot € 6.282.

Dit brengt mee dat de Rechtbank de boete te laag heeft vastgesteld. Het Hof zal deze beslissing in stand houden, omdat belanghebbende door zijn hoger beroep niet in een slechtere positie dient te worden gebracht.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2020:681