Aan belanghebbende zijn over verschillende jaren (navorderings)aanslagen IB/PVV opgelegd. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft beslist dat het verwijzingshof onder meer opnieuw over de boeten moet oordelen.

De inspecteur stelt dat belanghebbende wist dat de BV geen loonheffingen afdroeg en dat belanghebbende zelf had beslist dat de BV geen loonheffing zou afdragen. Belanghebbende moet hebben begrepen dat het gevolg daarvan was dat hij te weinig belasting betaalde en dat hij belastinggeld terugkreeg dat nooit was betaald. Door toch loonheffing als voorheffing in de aangifte te vermelden, heeft belanghebbende (voorwaardelijk) opzet gehad, zo stelt de inspecteur.

Belanghebbende betwist dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij bij het invullen van de aangifte slechts de aanwijzingen heeft gevolgd door de op de loonstrook vermelde bedragen aan ingehouden loonheffing in de aangifte te vermelden.

Het verwijzingshof stelt vast dat de BV geen loonheffing inhield op het brutoloon van belanghebbende, omdat zij niet het oogmerk had de in haar loonadministratie als loonheffing op het brutoloon van belanghebbende in mindering gebrachte bedragen aan de fiscus af te dragen. Voorts acht het verwijzingshof aannemelijk dat belanghebbende dat wist en dus ook wist dat de op zijn loonstrook als ingehouden loonheffing vermelde bedragen niet werkelijk waren ingehouden. Aannemelijk is dat belanghebbende heeft begrepen dat hij deze bedragen niet als ingehouden loonheffing in zijn aangifte inkomstenbelasting mocht vermelden. Het verwijzingshof is om die reden van oordeel dat het aan belanghebbendes opzet is te wijten dat de aanslagen te laag zijn vastgesteld, en dat de boeten terecht zijn opgelegd.

Het verwijzingshof acht de boete zoals deze zijn verminderd door de Rechtbank (tot € 2.000 per jaar) passend en geboden.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 22 september 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:7796

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2017:7796