Het Hof bevestigt het vonnis van de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring, de kwalificatie en de strafbaarheid van de feiten, maar legt een aangepaste straf op. Verdachte wordt veroordeeld voor opzettelijk gebruikmaken van valse of vervalste geschriften, valsheid in geschrifte, overtreding van de Meststoffenwet en deelname aan een criminele organisatie, terwijl hij feitelijk leiding gaf aan deze verboden gedragingen.
De rechtbank heeft de verdachte eerder tot een gevangenisstraf van vier jaar veroordeeld, waarvan één jaar voorwaardelijk. De verdachte fraudeert gedurende een reeks van jaren op systematische en grootschalige wijze met mesttransporten door middel van valse VDM’s (Vervoersdocumenten Dierlijke Mest) en RVDM’s (Realtime Vervoersdocumenten Dierlijke Mest). Hierdoor worden in de administratie van de Dienst Regelingen mesttransporten opgenomen die niet daadwerkelijk plaatsvinden. Dit ondermijnt de doelstellingen van de Meststoffenwet en bevordert oneerlijke concurrentie binnen de agrarische sector. De verdachte is de spil in deze fraude en neemt hierin het initiatief.
In hoger beroep hebben het Openbaar Ministerie en de verdachte procesafspraken gemaakt. Deze houden in dat de bewezenverklaring en de juridische kwalificatie van de feiten niet opnieuw ter discussie komen. In ruil daarvoor vordert het Openbaar Ministerie een lagere straf dan in eerste aanleg is opgelegd. Het Hof toetst deze procesafspraken en weegt ze mee in de strafoplegging.
Tijdens de procedure beroept de verdachte zich op zijn zwijgrecht en toont hij geen inzicht in het verwerpelijke karakter van zijn daden. Het Hof acht, mede gezien de ernst van de feiten en de systematische aanpak, een gevangenisstraf noodzakelijk. Bij de strafmaat houdt het Hof evenwel rekening met de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. De behandeling in eerste aanleg duurt 4 jaar en 5 maanden langer dan redelijk, en in hoger beroep wordt de termijn nog eens met 3 jaar en 6 maanden overschreden. Dit leidt tot strafvermindering vanwege de schending van het recht op berechting binnen een redelijke termijn.
Het Hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, wordt hierop in mindering gebracht. Voor het overige bevestigt het Hof het vonnis van de rechtbank.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 7 maart 2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:609
ECLI:NL:GHSHE:2025:609, Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 20-002554-19