Belanghebbende en zijn echtgenote exploiteren in firmaverband twee grillrestaurants. In 2018 legt de inspecteur navorderingsaanslagen IB/PVV op voor de jaren 2013 en 2014, met correcties op de winst van respectievelijk € 37.660 en € 55.123. Deze zijn gebaseerd op een boekenonderzoek waarin ernstige gebreken in de administratie worden vastgesteld, waaronder het ontbreken van kassabestanden en back-ups. De inspecteur past een theoretische omzetcorrectie toe, gebaseerd op gegevens uit latere jaren, en legt tevens vergrijpboeten op van 50% wegens (voorwaardelijk) opzet. In eerste aanleg acht Rechtbank Noord-Holland de navorderingsaanslagen terecht en gebaseerd op een redelijke schatting, maar vernietigt de boeten wegens onvoldoende overtuigend bewijs van opzet. De rechtbank oordeelt dat de administratieplicht is geschonden, maar dat dit niet zonder meer opzet of grove schuld impliceert.
In hoger beroep bevestigt Hof Amsterdam de navorderingsaanslagen. Het acht de omkering en verzwaring van de bewijslast gerechtvaardigd vanwege de ernstige administratieve gebreken, waaronder het ontbreken van cruciale kassagegevens en het niet bewaren van afslagen. De schatting van de winstcorrecties acht het hof niet onredelijk, mede gezien de aangetroffen contante stortingen op buitenlandse rekeningen en de aankoop van een woning in het VK zonder hypotheek. Volgens de winst die in de administratie was verantwoord, was het onmogelijk zulke stortingen te doen. Er waren ook geen aanwijzingen dat de stortingen en financiering van de woning waren gefinancierd met een andere inkomensbron dan winst uit onderneming. Het hoger beroep van belanghebbende wordt daarom ongegrond verklaard. Het hof oordeelt anders dan de rechtbank over de boeten: het hof acht opzet wél overtuigend bewezen. De combinatie van een gebrekkige administratie, het aangeven van een zeer laag inkomen en het beschikken over grote sommen contant geld zonder verklaring, wijst volgens het hof op bewust handelen om belastingheffing te ontwijken. De boeten worden daarom in stand gelaten, maar gematigd met 20% wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het hoger beroep van de inspecteur is gegrond.
Hof Amsterdam 18 maart 2025 (gepubliceerd op 7 mei 2025), ECLI:NL:GHAMS:2025:1145
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2025:1145