In 2014 heeft de direct vertegenwoordiger van belanghebbende acht aangiften gedaan voor de douaneregeling in het vrije verkeer brengen. Hierin is vermeld dat de goederen eerder onder de regeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem zijn geplaatst, maar dat nu wordt afgezien van deze regeling. De direct vertegenwoordiger verzoekt om toepassing van het preferentiële tarief van 8,9%. De inspecteur heeft de UTB’s uitgereikt en heeft het tarief van 12,8 % aan douanerecht toegepast en niet het verzochte preferentiële tarief van 8,9%.

Evenals bij de Rechtbank is bij het Hof in geschil of de UTB’s tot het juiste bedrag aan belanghebbende zijn uitgereikt. In geschil is de toepassing van art. 121 lid 1 CDW. Tussen partijen is niet in geschil dat in het onderhavige geval overeenkomstig art. 121 lid 1 CDW het bedrag van de douaneschulden dient te worden vastgesteld aan de hand van de heffingsgrondslagen die golden voor de invoergoederen op het tijdstip waarop de aangiften tot plaatsing van deze goederen onder de regeling actieve veredeling (in 2012 en 2013), werden aanvaard.

De inspecteur heeft in hoger beroep zijn stelling herhaald dat voormelde vaststellingen niet volstaan om het preferentiële tarief toe te kunnen passen bij de berekening van de douaneschulden die voortvloeien uit de aangiften voor het vrije verkeer (in 2014), omdat belanghebbende op het moment van plaatsing onder de regeling actieve veredeling (in 2012 en 2013) juridisch niet de mogelijkheid had om daarom te verzoeken. Belanghebbende heeft feitelijk weliswaar om toepassing van het preferentiële tarief verzocht, doordat zij de juiste preferentiecodes heeft vermeld, maar vermelding van deze codes was juridisch niet toegestaan in aangiften tot plaatsing van goederen onder de regeling actieve veredeling. Vervolgens geldt dat op het moment dat de goederen voor het vrije verkeer werden aangegeven, het preferentiële tarief niet meer gold. Dit brengt mee dat het preferentiële tarief niet kan worden toegepast, zo stelt de inspecteur.

Het Hof verwerpt de stelling van de inspecteur, omdat aan deze stelling de onjuiste vooronderstelling ten grondslag ligt dat belanghebbende in haar aangiften tot plaatsing onder de regeling actieve veredeling al om toepassing van het preferentiële tarief moet hebben verzocht. Deze voorwaarde wordt in art. 121 lid 1 CDW niet gesteld. Voor toepassing van het preferentiële tarief op de voet van art. 121 lid 1 CDW is enkel van belang of belanghebbende op het moment van plaatsing van de goederen onder de regeling actieve veredeling voor toepassing van het preferentiële tarief in aanmerking had kunnen komen, indien zij de goederen op dat moment voor het vrije verkeer zou hebben aangegeven en om preferentie zou hebben verzocht. Steun voor dit oordeel vindt het Hof in artikel 547bis UCDW. Daaruit volgt dat voor de toepassing van een gunstige tariefmaatregel uit hoofde van een bijzondere bestemming op de voet van art. 121 lid 1 CDW niet is vereist dat op het moment van plaatsing van de goederen onder de regeling actieve veredeling reeds is voldaan aan alle vormvereisten die bij een aangifte voor het vrije verkeer worden gesteld.

Het Hof verwerpt de stelling van de inspecteur dat de situatie overeenkomsten vertoont met de situatie bedoeld in art. 889 UCDW. Die bepaling ziet op de situatie dat goederen in het vrije verkeer zijn gebracht en achteraf, via een verzoek om terugbetaling of kwijtschelding, alsnog aanspraak wordt gemaakt op een preferentiële tariefbehandeling en niet, zoals art. 121 lid 1 CDW, op de situatie dat goederen die aanvankelijk onder de regeling actieve veredeling met schorsing zijn geplaatst op enig moment in het vrije verkeer worden gebracht.

Slotsom is dat, gelijk de Rechtbank heeft geoordeeld, de UTB’s tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld. De uitspraak van de Rechtbank dient toch te worden vernietigd, op een formeel punt. Nu sprake is van een kennelijke verschrijving in het dictum. De Rechtbank heeft de UTB’s vernietigd, terwijl uit overwegingen van de Rechtbank blijkt dat de zij heeft beoogd de UTB’s te verminderen naar bedragen die zijn berekend met toepassing van het preferentiële tarief van 8,9%.

Gerechtshof Amsterdam, 21 februari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:577

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2017:577