Naar aanleiding van de uitnodiging voor het doen van aangifte inkomstenbelasting 2015, heeft belanghebbende uitstel aangevraagd dat hem tot 1 september 2016 werd verleend. Bij brief van 19 augustus 2016 heeft belanghebbende om verlenging van het uitstel verzocht.

Dat verzoek werd bij brief van 21 september 2016, na het verstrijken van de termijn, afgewezen. De inspecteur heeft belanghebbende vervolgens herinnerd en in de gelegenheid gesteld alsnog aangifte te doen vóór 7 oktober 2016. Daarbij werd vermeld dat indien niet tijdig aangifte zou worden gedaan, een boete kan worden opgelegd. Belanghebbende heeft op 11 januari 2017 aangifte gedaan. De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting op 24 februari 2017 vastgesteld en daarbij een verzuimboete van € 369 opgelegd.

In geschil is of aan belanghebbende terecht een verzuimboete is opgelegd.

Primair stelt belanghebbende dat de verzuimboete ten onrechte is opgelegd omdat hij geen aanmaning heeft ontvangen. Belanghebbende stelt subsidiair dat de boete wegens afwezigheid van alle schuld moet vervallen. Meer subsidiair stelt belanghebbende dat de boete moet worden gematigd gelet op de omstandigheden van het geval.

Niet in geschil is dat belanghebbende de aangifte niet binnen de door de inspecteur gestelde termijn heeft ingediend. Wel betwist belanghebbende de verzending en de ontvangst van de aanmaning.

Het Hof oordeelt dat het op grond van jurisprudentie aan de inspecteur is om aannemelijk te maken dat de aanmaning op het adres van belanghebbende is ontvangen of aangeboden, dan wel dat de aanmaning belanghebbende anderszins heeft bereikt. Dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de aanmaning op dat adres. De Inspecteur kan dan volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres. Vervolgens is het aan belanghebbende om dat vermoeden te ontzenuwen.

Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende in casu het vermoeden niet ontzenuwd, in die zin dat ontvangst of aanbieding redelijkerwijs moet worden betwijfeld. Daarbij heeft meegewogen dat belanghebbende de ontvangst van enkele vervelende herinneringen tot het doen van aangifte heeft vermeld, die naar het oordeel van het Hof slechts de herinnering en de aanmaning kunnen zijn geweest.

Gezien de omstandigheden van het geval acht het Hof een verzuimboete van € 369 passend en geboden. Afwezigheid van alle schuld acht het Hof niet aan de orde en de door belanghebbende gestelde gezondheids- en stressproblemen, vormen voor het Hof onvoldoende aanleiding de boete te verminderen. Belanghebbende had bij langdurige gezondheidsproblemen hiervoor tijdig maatregelen moeten treffen, bijvoorbeeld door bijstand in te schakelen, aldus het Hof. Het Hof concludeert dat belanghebbende ruimschoots de tijd is geboden voor het verzamelen van de benodigde gegevens en het doen van aangifte.

Het Hof ziet in het overige door belanghebbende aangevoerde geen aanleiding de verzuimboete te matigen en verklaart het beroep ongegrond.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2019:6325