Belanghebbende heeft onroerend goed in bezit, hetgeen niet is aangegeven in de aangiften inkomstenbelasting. De inspecteur heeft de waarde van het onroerend goed in box 3 bijgeteld en een vergrijpboete opgelegd. In hoger beroep is in geschil of de vergrijpboete terecht is opgelegd.

De inspecteur voert aan dat de niet-aangegeven onroerende zaken een aanzienlijke waarde hebben. Het is volgens de inspecteur een feit van algemene bekendheid dat bezittingen, waaronder onroerende zaken, aangegeven moeten worden. Belanghebbende moet dit – gezien zijn positie in de samenleving als bouwkundig opzichter en opleidingsniveau – hebben geweten. Belanghebbende heeft bovendien in het verleden ook al verzuimd de onroerende zaken aan te geven, terwijl de vraag of belanghebbende onroerend goed bezit duidelijk naar voren komt in het aangiftebiljet.

Belanghebbende voert aan dat het niet logisch is om de bezittingen opzettelijk niet op te geven, nu hij ervan op de hoogte is dat de Belastingdienst de middelen heeft om te controleren of belanghebbende onroerend goed in bezit heeft en wat de waarde daarvan is. Daarnaast stelt belanghebbende dat hij geen fiscaal expert is en dat de fiscale wet- en regelgeving erg complex is. Nu in een eerder jaar een verzuimboete is opgelegd, is belanghebbende van oordeel dat een verzuimboete voor het onderhavige jaar weer passend en geboden is.

Desgevraagd geeft belanghebbende aan het Hof te kennen dat hij de vraag op het aangiftebiljet niet goed had begrepen. Het was belanghebbende, naar eigen zeggen, niet duidelijk dat hij de (verhuurde) onroerende zaken in box 3 moest opgeven. Het was belanghebbende voorts niet opgevallen dat de onroerende zaken uiteindelijk op geen enkele manier in de aangiften inkomstenbelasting werden opgenomen.

Het Hof acht de verklaring van belanghebbende ongeloofwaardig, nu belanghebbende drie jaren achtereen zelf de aangifte deed en in die drie jaren heeft besloten om de vraag betreffende het onroerend goed op het aangiftebiljet niet in te vullen en voor dat verzuim dezelfde ongeloofwaardige redenen aanvoert.

Het Hof overweegt dat de fiscale wet- en regelgeving complex is, maar het feit dat onroerend goed aangegeven moet worden in de aangifte niet ingewikkeld is en evenmin in de afgelopen jaren is gewijzigd. Belanghebbende moet, naar het oordeel van het Hof, op zijn minst hebben beseft dat de aangiften die hij deed onjuist waren, omdat de onroerende zaken daarin op geen enkele wijze figureerden, in welke box dan ook.

Het Hof verklaart het hoger beroep ongegrond.

 

Gerechtshof Amsterdam 31 mei 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2191

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2016:2191