Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat hij – als medepleger – opzettelijk onjuiste belastingaangifte heeft gedaan en opzettelijk niet heeft voldaan aan de verplichting om alsnog zo spoedig mogelijk bij wijze van suppletie de juiste en volledige inlichtingen te verstrekken.

Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de vennootschappen in de tenlastegelegde periode in financiële moeilijkheden verkeerden. Daarop heeft de accountant aan verdachte en zijn echtgenote (tevens mededader) voorgesteld om de aangiften omzetbelasting naar beneden bij te stellen, zodat minder omzetbelasting hoefde te worden afgedragen dan daadwerkelijk was verschuldigd. Verdachte en zijn echtgenote zijn op dit voorstel ingegaan. De accountant heeft vervolgens in opdracht van verdachte en zijn echtgenote namens de vennootschappen voor de in de tenlastelegging genoemde aangiftetijdvakken onjuiste aangiften omzetbelasting gedaan. Ook is verzuimd om te voldoen aan de verplichting om alsnog zo spoedig mogelijk, bij wijze van suppletie, juiste en volledige inlichtingen te verstrekken.

Naar het oordeel van het Hof is buiten redelijke twijfel, dat een verzuim- of een vergrijpboete, die wordt opgelegd naar aanleiding van een suppletie, tegelijkertijd met een naar aanleiding van die suppletie opgelegde naheffingsaanslag over het tijdvak waarvoor eerder een onjuiste aangifte is gedaan, als een bestuursrechtelijke boete van strafrechtelijke aard moet worden aangemerkt. Dit betekent concreet dat er – conform (internationale) wet- en regelgeving – het recht bestaat voor een betrokkene om zichzelf niet te incrimineren.

Uit het vorenstaande volgt dat een verdachte niet bij wet verplicht kan worden uit eigener beweging de inspecteur op het spoor te brengen van een beboetbaar feit of strafbaar feit en zich aldus bloot te stellen aan een bestuursrechtelijke boete of strafvervolging. Het Hof komt derhalve tot de conclusie dat de suppletieplicht in strijd is met het nemo-teneturbeginsel. Wegens die strijdigheid dienen die fiscale bepalingen buiten toepassing te blijven en kan het in zoverre aan verdachte tenlastegelegde niet worden gekwalificeerd als strafbaar feit. Het Hof zal verdachte te dier zake ontslaan van alle rechtsvervolging.

Het Hof acht wel bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het plegen van belastingfraude door drie vennootschappen. De vennootschappen waarvan verdachte administrateur was, hadden als gevolg van de economische crisis toentertijd onvoldoende liquide middelen om de (omzet)belastingschuld te voldoen. Naar eigen zeggen bestond het voornemen om later door middel van suppletie alsnog de belasting te voldoen, maar daarvan is het niet (tijdig) gekomen. Het Hof veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Voorts wordt verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren.

 Gerechtshof Den Bosch 10 juli 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2879