Betrokkene is accountant en werkzaam voor een accountantskantoor en heeft voor een vennootschap, klaagster, diensten verleend, zoals de controle van de (geconsolideerde jaarrekening) en samenstellingswerkzaamheden. Tijdens die werkzaamheden is tussen partijen een geschil ontstaan over de aanlevering van de benodigde controle-informatie, hetgeen volgens betrokkene tot gevolg heeft gehad dat het overeengekomen budget reeds voor het einde van de controlewerkzaamheden was besteed. Op enig moment heeft [B], die als senior bedrijfsjurist bij het accountantskantoor werkzaam is, op verzoek van betrokkene de behandeling van de openstaande facturen overgenomen. In een brief van [B] aan klaagster staat het volgende vermeld:

Uit uw e-mail d.d. 26 september 2016 maken wij op dat u voornemens bent een klachtenprocedure te starten bij de NBA en de Accountantskamer. Het is ons echter onbekend wat de grondslag daartoe zal zijn. Tijdens de bespreking op 5 september 2016 heeft u immers te kennen gegeven over te gaan tot het starten van een procedure indien partijen niet tot een minnelijke regeling zouden komen. Wij kunnen ons dan ook niet aan de indruk onttrekken dat u genoemde klachtenprocedure bij NBA en Accountantskamer uitsluitend als pressiemiddel aanwendt teneinde te trachten ons te bewegen tot een u welgevallige minnelijke regeling te komen. Voorgaande kan onder omstandigheden worden aangemerkt als misbruik van bevoegdheid en kwalificeren als een onrechtmatige daad jegens [Accountantskantoor1]. Indien mocht blijken dat u daadwerkelijk misbruik maakt van een bevoegdheid en een onrechtmatige daad pleegt  jegens [Accountantskantoor1], dan wel een of meerdere van de aldaar werkzame personen, dan zullen wij genoodzaakt zijn de geleden en nog te lijden schade op u te verhalen.(…)”

De klacht houdt in dat betrokkene ten onrechte zou hebben getracht klaagster af te houden van het indienen van een tuchtklacht, door te stellen dat het indienen van een tuchtklacht mogelijk onrechtmatig zou kunnen zijn en dat eventuele schade dientengevolge op klaagster zal worden verhaald.

De Accountantskamer stelt allereerst vast dat de brief waarop de klacht betrekking heeft, door de bedrijfsjurist van het accountantskantoor is opgesteld en verstuurd en dat de brief dus strikt genomen geen handelen of nalaten van betrokkene betreft. Allereerst moet dus beoordeeld worden of betrokkene wel tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor de inhoud van deze brief. In dat verband overweegt de Accountantskamer dat uit een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 22 april 2014 (ECLI:NL:CBB:2014:158) valt af te leiden dat er ten minste enige (vaktechnische) betrokkenheid van de aangeklaagde accountant dient te zijn bij het gewraakte handelen van een ander die niet is ingeschreven als accountant, wil sprake kunnen zijn van tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid van die accountant.

Betrokkene heeft ter zitting verklaard dat hij de feiten in de betreffende conceptbrief heeft gecontroleerd en dat, hoewel hij niet meer weet of de gewraakte passage er reeds letterlijk in stond, de strekking van die passage wel reeds aanwezig was in de brief. De Accountantskamer leidt hieruit enige (vaktechnische) betrokkenheid af bij de inhoud van de brief, waarmee zij de klacht ontvankelijk acht.

Bij de beoordeling van de klacht dient volgens de Accountantskamer voorop te staan dat een accountant zich in het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep altijd toetsbaar moet opstellen. Een accountant dient zich dan ook te onthouden van het uitoefenen van druk om geen tuchtklacht tegen hem in te dienen. De omstandigheid dat betrokkene niet heeft aangekondigd in geval van een tuchtklacht zonder meer een actie uit onrechtmatige daad te zullen starten, ontneemt aan de uitlating niet de afschrikwekkende werking. Weliswaar kan in de brief gelezen worden dat, indien de tuchtklacht uitsluitend als pressiemiddel wordt aangewend, (pas) onder omstandigheden sprake kan zijn van misbruik van bevoegdheid en een onrechtmatige daad, maar daaraan wordt, zonder die omstandigheden te expliciteren, in stellige bewoordingen toegevoegd dat, indien hiervan sprake blijkt te zijn, het accountantskantoor genoodzaakt zal zijn om de geleden en nog te lijden schade op klaagster te verhalen. Aangenomen kan worden dat een dergelijke uitlating in het algemeen als een drempel voor het indienen van een tuchtklacht wordt ervaren. Dat de gewraakte mededeling in dit geval mogelijk (ook) onderdeel van de onderhandelingen was, doet daaraan niet af.

De klacht is dan ook gegrond. Echter, de Accountantskamer stelt vast dat klaagster reeds in reactie op een schikkingsvoorstel voorafgaande aan de brief heeft aangekondigd een tuchtklacht in te dienen. Daardoor kon de indruk ontstaan dat klaagster de aankondiging van een tuchtklacht uitsluitend als pressiemiddel heeft willen gebruiken. De Accountantskamer begrijpt dat de mededeling van betrokkene als doel had om hier tegengewicht aan te bieden. Gezien deze omstandigheden, met inachtneming van de aard en de ernst van het verzuim, ziet de Accountantskamer geen aanleiding om een maatregel op te leggen.

De Accountantskamer 11 augustus 2017, ECLI:NL:TACAKN:2017:50

https://www.recht.nl/rechtspraak/uitspraak?ecli=ECLI:NL:TACAKN:2017:50