De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting van € 18.295 en een verzuimboete van € 369 opgelegd. In hoger beroep is evenals in eerste aanleg in geschil of de verzuimboete terecht en voor een juist bedrag is opgelegd.

Het Hof stelt vast dat belanghebbende de aangifte inkomstenbelasting 2015 niet tijdig heeft gedaan. In hoger beroep betoogt belanghebbende dat geen sprake is van enige schuld aan het niet tijdig doen van aangifte (AVAS-verweer) en voorts dat er sprake is van verzachtende omstandigheden op grond waarvan de boete dient te worden gematigd. Als verzachtende omstandigheden stelt belanghebbende dat hij een “first offender” is, dat er geen sprake is van opzet of slordigheid en dat de boete disproportioneel is.

Ter zitting  voegde belanghebbende eraan toe dat sprake is van een pleitbaar standpunt, dat de boete in geen verhouding staat tot het bedrag van de aanslag, alsmede dat een paar dagen te laat indienen van de aangifte niet ernstig is en dat dit de werkprocessen bij de belastingdienst niet of amper beïnvloedt.

De inspecteur blijft in hoger beroep bij zijn standpunt dat de verzuimboete terecht en voor het juiste bedrag is opgelegd. Ter zitting heeft hij daaraan toegevoegd dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever de boete wegens niet tijdig doen van aangifte bij aanslagbelastingen niet (langer) heeft willen koppelen aan de hoogte van de nog te betalen belasting, zodat een boete als de onderhavige ook kan worden opgelegd indien geen of weinig belasting verschuldigd is.

Het Hof overweegt dat juist deze verzuimboetes een belangrijke functie is in het onderhouden en versterken van de bereidheid van belastingplichtigen om hun wettelijke verplichting na te komen. Het niet of niet tijdig doen van aangifte verstoort in hoge mate de processen bij de Belastingdienst. Als de aangifte niet (tijdig) wordt gedaan, moet de inspecteur de belastingaanslag uiteindelijk ambtshalve opleggen op basis van een zo goed mogelijke schatting. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zodat de schatting niet onredelijk hoog mag zijn, maar ook niet te laag. Pas als een belastingplichtige drie verzoeken om aan zijn aangifteverplichtingen te voldoen heeft genegeerd, beloopt de belastingplichtige een verzuimboete.

Naar het oordeel van het Hof is er onvoldoende grond om de verzuimboete te matigen. Het Hof acht de boete niet disproportioneel. Dat belanghebbende “first offender” is, is onvoldoende om de boete te verlagen. Van een pleitbaar standpunt is geen sprake en de wetgever heeft bewust ervoor gekozen om geen verband te eisen tussen de hoogte van een verzuimboete en het bedrag van de aanslag.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2019:4614