Na de conclusie van A-G Spronken van 3 december jongstleden heeft de Hoge Raad heden arrest gewezen in een zaak van ons kantoor over de reikwijdte van het verschoningsrecht over stukken die zijn ingebracht in een fiscale procedure.

De vraag die in het arrest voorlag, is of de advocaat zijn verschoningsrecht heeft prijsgegeven ten aanzien van documenten en de daarin vervatte gegevens als hij deze in het kader van bijstand in een fiscale procedure heeft ingebracht als nader stuk (‘tiendagenstuk’). Deze stukken zijn op grond van artikel 43c Uitvoeringsregeling AWR door de Belastingdienst verstrekt aan de FIOD, waarna het tiendagenstuk inclusief veertien verklaringen door het onderzoeksteam zijn geraadpleegd en hieruit is geciteerd in meerdere processen-verbaal.

De Hoge Raad oordeelt dat “de omstandigheid dat een advocaat een stuk waarin gegevens zijn opgenomen waarover zijn verschoningsrecht zich uitstrekt, heeft ingebracht in een fiscale procedure brengt niet met zich dat het verschoningsrecht ten aanzien van de betreffende gegevens wordt prijsgegeven in relatie tot een (mogelijk) latere strafrechtelijke procedure”. De Hoge Raad voegt aan dit oordeel toe dat het inbrengen van die gegevens in de fiscale procedure ertoe kan leiden dat de belastingrechter de betreffende gegevens vermeldt in zijn uitspraak en dat die uitspraak openbaar wordt. Slechts ten aanzien van die onderdelen van desbetreffende stukken die blijken uit de openbare uitspraak van de belastingrechter, kan geen beroep meer worden gedaan op het verschoningsrecht. Het vertrouwelijke karakter aan die gegevens komt in dit geval aldus te ontvallen door de openbaarheid van desbetreffende – door de belastingrechter te bepalen – passages c.q. informatie in de fiscale uitspraak.

De bevoegdheid ex artikel 43c Uitvoeringsregeling AWR de fiscale stukken aan de FIOD/het Openbaar Ministerie te verstrekken doet niets af aan het verschoningsrecht van de advocaat. De Hoge Raad stelt voorop dat de Belastingdienst, FIOD en het Openbaar Ministerie moeten doen  “wat nodig is om inbreuken op het verschoningsrecht zoveel mogelijk te voorkomen, zodra het redelijk vermoeden bestaat dat de gegevensuitwisseling (deels) geprivilegieerde gegevens betreft”. Wanneer het redelijk vermoeden bestaat dat het (deels) geprivilegieerde gegevens betreft is de officier van justitie gehouden om – voorafgaand aan de verstrekking van de gegevens door de Belastingdienst – bij de rechter-commissaris te vorderen een schifting te maken tussen geheimhoudersmateriaal en niet-geheimhoudersmateriaal, waarna de verschoningsgerechtigde zich daarover kan uitlaten. Indien het standpunt van de verschoningsgerechtigde niet wordt ingewonnen, dient een gezaghebbend lid van de beroepsgroep van de verschoningsgerechtigde of een andere deskundige zich daarover uit te laten. Vallen de gegevens volgens de rechter-commissaris onder het verschoningsrecht, dan dient de verstrekking van de gegevens door de Belastingdienst aan de FIOD en het Openbaar Ministerie achterwege te blijven.

De facto wordt met dit arrest gerealiseerd dat er een verschil ontstaat tussen de behandeling van stukken die zijn opgesteld door een advocaat die als gemachtigde optreedt in de fiscale procedure, tegenover stukken die zijn opgesteld door de belastingadviseur. De advocaat houdt immers de handen vrij om stukken in de fiscale procedure in te dienen, zonder zijn verschoningsrecht prijs te geven. Een belastingadviseur heeft die mogelijkheid niet.

ECLI:NL:HR:2025:456, Hoge Raad, 24/02026