Aan belanghebbende is een aanslag IB/PVV over het jaar 2009 opgelegd met een vergrijpboete van ruim € 18.000. In geschil is onder meer of de boete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

Belanghebbende is enig aandeelhouder van X BV. Bij X BV is een boekenonderzoek ingesteld, teneinde de aanvaardbaarheid van de aangiften Vpb te onderzoeken. De bevindingen van het onderzoek hadden ook gevolgen voor de (aanvaardbaarheid van de) aangiften IB/PVV van belanghebbende. Naar aanleiding van de bevindingen van het onderzoek zijn belanghebbende en de inspecteur tot algehele overeenstemming gekomen.

Het in dat verband gesloten compromis betreft de jaren 2007 en 2008. Belanghebbende heeft de aangifte IB/PVV 2009 niet conform het compromis ingediend. Belanghebbende heeft een lening  aan X BV omgezet in agio en deze als zodanig in de aangifte opgenomen. De inspecteur stelt dat dit in weerwil is van de gemaakte afspraken en meent dat het aan (voorwaardelijk) opzet is te wijten dat belanghebbende een onjuiste of onvolledige aangifte heeft gedaan.

De Rechtbank is van oordeel dat de inspecteur niet is geslaagd in de op hem rustende bewijslast. De Rechtbank acht niet bewezen dat belanghebbende door bij zijn aangifte rekening te houden met een verhoogd bedrag aan agio, opzettelijk de aangifte onjuist of onvolledig heeft gedaan, dan wel daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangifte onjuist of onvolledig zou zijn. De Rechtbank overweegt dat de stelling van de inspecteur dat het beboetbaar handelen is gelegen in het feit dat belanghebbende bewust heeft gehandeld in strijd met de afspraken, niet opgaat nu de afspraken betrekking hebben op de jaren voorafgaand aan 2009. Er is volgens de Rechtbank dan ook geen grond voor het verwijt dat belanghebbende in 2009 niet conform de afspraken heeft gehandeld.

De inspecteur had tevens aangevoerd dat er notulen valselijk zouden zijn opgemaakt en geantedateerd. Naar het oordeel van de Rechtbank heeft de inspecteur hiervan geen, althans onvoldoende bewijs geleverd. De inspecteur heeft ook geen concreet onderzoek ingesteld naar de authenticiteit van de notulen. Daarnaast blijkt volgens de Rechtbank uit het verslag van het tripartiete overleg dat de aanwijzingen voor een valselijk stuk te speculatief zouden zijn en dat mede om die reden werd besloten de zaak  administratiefrechtelijk af te doen.

De Rechtbank verklaart het beroep, voor zover dit ziet op de vergrijpboete, gegrond en vernietigt de vergrijpboete.

Rechtbank Den Haag, 4 september 2015

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:12808