Naar aanleiding van een inval van de FIOD en berichten in de media over een trustkantoor en haar bestuurder, is DNB een onderzoek gestart. DNB trekt vervolgens de verleende vergunning aan het trustkantoor in, omdat de betrouwbaarheid van de enige bestuurder niet langer buiten twijfel staat, terwijl het strafrechtelijk onderzoek tegen de bestuurder nog niet is afgerond. Het trustkantoor komt daartegen in beroep en hoger beroep.

De rechtbank heeft het beroep van het trustkantoor (hierna: appellante) tegen het intrekkingsbesluit ongegrond verklaard. Appellante voert in hoger beroep aan dat het OM en de Belastingdienst geen informatie hadden mogen verstrekken aan DNB (en DNB deze informatie vervolgens niet had mogen gebruiken), omdat een zwaarwegend en spoedeisend belang ontbreekt. Nu nog geen definitieve vervolgingsbeslissing was genomen door het OM geldt als uitgangspunt dat sprake moest zijn van een zwaarwegend en spoedeisend belang dat de verstrekking van de informatie aan DNB rechtvaardigde. Volgens het College heeft de informatieverstrekking plaatsgevonden met het oog op het uitoefenen van het toezicht door DNB op naleving van de Wtt en daarmee worden zwaarwegende algemene belangen – te weten het economisch welzijn van het land en het voorkomen van strafbare feiten – gediend. Ook is sprake van spoedeisendheid omdat voor DNB de eisen van een zorgvuldige voorbereiding en motivering van besluiten gelden en daardoor enige tijd kan verstrijken voordat daadwerkelijk wordt opgetreden tegen overtredingen.

Appellante heeft verder aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat DNB de vermeende strafbare feiten en de niet onherroepelijke belastingaanslagen mocht meenemen in haar betrouwbaarheidsoordeel, nu nog geen sprake is van een vervolgingsbeslissing. Inmiddels zijn al meer dan vier jaar verstreken sinds de inval door de FIOD en is er nog steeds geen vervolgingsbeslissing. Dat zegt volgens appellante juist iets over hoe serieus de verdenking was. Dat de FIOD een inval doet, wil nog niet zeggen dat de persoon die onderzocht wordt door de FIOD ook daadwerkelijk schuldig is of dat de verdenking serieus is.

Het College oordeelt evenwel dat DNB voor de beoordeling van de betrouwbaarheid het oordeel van de strafrechter niet hoeft af te wachten. Zij mag haar besluitvorming baseren op een verdenking, tenzij deze niet serieus genomen dient te worden. De enkele omstandigheid dat de definitieve vervolgingsbeslissing lang op zich laat wachten, betekent niet dat de verdenking niet langer serieus is. Daarbij heeft DNB nog gesteld dat het OM te kennen heeft gegeven tot vervolging te zullen overgaan. Het is in dit verband van belang dat de betrouwbaarheid van de bestuurder buiten twijfel staat en niet of de onbetrouwbaarheid van die persoon vaststaat. Tenslotte is het College het ook eens met de rechtbank en DNB dat niet kon worden volstaan met een minder ingrijpende maatregel dan de intrekking van de vergunning van appellante.

College van Beroep voor het bedrijfsleven 7 december 2021, ECLI:NL:2021:1045.