Verdachte wordt (onder meer) verdacht van het doen van een onjuiste aangifte omzetbelasting. Ter onderbouwing van deze aangifte zou hij vervalste documenten hebben verstrekt aan de Belastingdienst, waarbij hij de Belastingdienst heeft geprobeerd op te lichten. Tevens wordt verdachte tenlastegelegd dat hij onder valse voorwendselen leasecontracten heeft geprobeerd af te sluiten alsmede valse jaarrekeningen aan een bank heeft verstrekt ten einde een lening te verkrijgen.

De Rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het doen van een onjuiste aangifte omzetbelasting en heeft gepoogd de Belastingdienst voor een groot bedrag op te lichten. Door zijn handelwijze heeft verdachte het vertrouwen, dat aan de inhoud van belastingaangiftes mag worden ontleend, geschaad, en zich proberen te verrijken ten koste van alle belastingbetalende burgers.

Verdachte wordt in de kern veroordeeld voor een poging de Belastingdienst voor ruim een half miljoen euro op te lichten, een geslaagde oplichting van een bedrijf met een nadeel van bijna € 60.000 en een poging een bank op te lichten voor een half miljoen euro. Er is derhalve een daadwerkelijk benadelingsbedrag van € 60.000 en een dreigend – maar nooit verwezenlijkt – benadelingsbedrag van iets meer dan één miljoen euro.

Ten aanzien van de strafmaat en de daarbij behorende oriëntatiepunten moet de Rechtbank het bedrag van dreigende benadeling ‘’vertalen’’ in een benadelingsbedrag. De Rechtbank zal, nu sprake is van pogingen, uitgaan van twee derde van het dreigende benadelingsbedrag, te weten ongeveer € 670.000. Het totale benadelingsbedrag komt daarmee op € 730.000.

Verdachte is meermaals veroordeeld voor soortgelijke feiten, waarvoor hij ook forse gevangenisstraffen opgelegd heeft gekregen. Deze eerdere veroordelingen hebben verdachte er niet van weerhouden om wederom in de fout te gaan.

De Rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar. Een medeverdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

Rechtbank Rotterdam 26 april 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:3660

Rechtbank Rotterdam 26 april 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:3661

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2018:3660

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2018:3661