De Rechtbank veroordeelt verdachte wegens het valselijk opmaken van PGB-formulieren, mensensmokkel, witwassen, deelname aan een criminele organisatie en het doen van onjuiste belastingaangiften.

Verdachte en haar mededaders hebben volgens de Rechtbank namen van personen en geldbedragen vermeld op verantwoordingsformulieren, terwijl deze ‘zorgverleners’ in werkelijkheid geen zorg hebben verleend en de geldbedragen niet of slechts gedeeltelijk aan zorg zijn besteed. De Rechtbank oordeelt voorts dat de onterecht ontvangen PBG-gelden zijn witgewassen.

Verdachte zou tevens uit hoofde van haar beroep PGB-gelden hebben ontvangen, terwijl de budgethouders voor wie deze PGB-gelden waren bedoeld, reeds waren overleden. Door deze gelden niet terug te betalen aan de zorgkantoren, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verduistering.

Doordat verdachte een aanzienlijk geldbedrag, dat werd ontvangen van zorgkantoren niet heeft opgegeven in haar aangifte heeft verdachte zich volgens De Rechtbank schuldig gemaakt aan belastingfraude. Dat de onjuiste belastingaangifte feitelijk door derden zijn ingediend, neemt naar het oordeel van de Rechtbank niet weg dat verdachte op de hoogte kon zijn van de onvolledigheid van de gegevens die aan de aangiften ten grondslag lagen, omdat verdachte wist dat haar administratie een puinhoop was. De Rechtbank acht het de verantwoordelijkheid van verdachte om haar administratie zo te ordenen dat zij de gegevens kon aanleveren waarmee een juiste belastingaangifte kon worden gedaan.

De Rechtbank verwerpt het verweer dat het OM niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens overschrijding van de redelijke termijn, alsook het verweer dat strafrechtelijke vervolging is strijd is met het ne bis in idem-beginsel, omdat aan de vof reeds een onherroepelijke bestuurlijke boete is opgelegd.

Volgens de Rechtbank kan niet worden gezegd dat verdachte een goedwillende hardwerkende zorgverlener was die slechts kan worden verweten dat de administratie niet op orde was. Verdachte heeft door misleiding van de zorgkantoren en de budgethouders een aanzienlijk hogere vergoeding voor geleverde zorg ontvangen dan waar zij recht op had. Bovendien heeft zij ook de samenleving als geheel aanzienlijk benadeeld doordat zij haar belastingaangiften niet naar behoren heeft gedaan.

De Rechtbank acht in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 jaar passend en geboden, maar matigt deze in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. De Rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 21 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

Rechtbank Amsterdam, 15 oktober 2015

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2015:7498