Verdachte zou in zijn functie als directeur van woningstichting PWS gedurende langere tijd aanzienlijke geldbedragen hebben ontvangen voor zijn medewerking aan de aanpassing of totstandkoming van contracten die hij namens PWS aanging. De Rechtbank overweegt dat verdachte zich op grote schaal heeft laten omkopen en in totaal een bedrag van ruim € 850.000 aan smeergeld heeft ontvangen. De ontvangen geldbedragen zou verdachte buiten het zicht van de fiscus hebben gehouden door ze over te laten maken naar zijn Zwitserse bankrekening en vervolgens niet op te nemen in de aangiften inkomstenbelasting. Het fiscale nadeel bedraagt ruim € 400.000. Ook zou hij twee valse facturen hebben opgesteld.

Naar het oordeel van de Rechtbank is in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden passend. Ook voor iemand met een blanco strafblad, zoals verdachte. De Rechtbank overweegt vervolgens dat ten tijde van het plegen van het strafbare feit het strafmaximum wegens omkoping aanzienlijk lager dan thans het geval is. Het strafmaximum voor omkoping bedraagt momenteel vier jaar gevangenisstraf, terwijl het destijds geldende maximum 1 jaar bedroeg.

De Rechtbank stelt daarnaast vast dat de redelijke termijn in zeer ernstig mate is overschreden. Voor deze overschrijding van bijna 8 jaar kan geen rechtvaardiging worden gevonden en evenmin kan deze overschrijding worden toegeschreven aan de onderzoekshandelingen die op verzoek van de verdediging zijn verricht. De Rechtbank is van oordeel dat de overschrijding zo ernstig is dat in dit geval een vermindering van de straf met 75% op zijn plaats is. De Rechtbank vermindert de gevangenisstraf van 36 maanden, met 27 maanden, zodat een gevangenisstraf van negen maanden resteert.

De Rechtbank verwerpt het verzoek van de verdediging te volstaan met een straf gelijk aan het voorarrest. Daarvoor zijn naar het oordeel van de Rechtbank de feiten – ook tien tot vijftien jaar na datum – te ernstig.

Rechtbank Rotterdam, 14 oktober 2015

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2015:7315