Het OM vervolgt verdachte voor het overtreden van de sanctiewetgeving en het opzettelijk gebruikmaken van valse stukken. Verdachte zou via uitwijklanden met zijn onderneming dual-use goederen aan Russische ondernemingen hebben geleverd. Het verweer is dat de sanctiewetgeving omvangrijk en complex is en dat verdachte de overtuiging had dat zijn goederen (gebruikte computerapparatuur) onder de vrijstellingen in de sanctieregeling vielen en dat deze goederen niet bij de Russische overheid of binnen de defensie-industrie terecht zouden komen. Verder blijkt uit het dossier niet dat Rusland de eindbestemming van de goederen was.
Rechtbank Rotterdam overweegt dat verdachte tien zendingen met gesanctioneerde goederen (computeronderdelen en elektronica) heeft verkocht aan bedrijven in Kazachstan, Kirgizië en Oezbekistan. Het gaat om: (1) goederen voor tweeërlei gebruik, te weten voor civiele en militaire doeleinden (dual-use goederen), (2) goederen en technologie, die zouden kunnen bijdragen tot de militaire en technologische versterking van Rusland en/of tot de ontwikkeling van de defensie- en veiligheidssector (3) specifieke luxe goederen en (4) goederen die in het bijzonder zouden kunnen bijdragen tot de versterking van industriële capaciteit van Rusland.
De rechtbank overweegt verder dat verdachte wist dat de bedrijven in Kazachstan, Kirgizië en Oezbekistan dochter- of partnerbedrijven waren van een van de bedrijven in Rusland waar verdachte in het verleden mee handelde. In het onderzoek is geen communicatie aangetroffen tussen de verdachte en de bedrijven in Kirgizië, Kazachstan of Oezbekistan. Voorts werd verdachte begin 2022 door zijn douane-expediteur per e-mail gewaarschuwd dat de goederen mogelijk onder de Europese sanctiewetgeving vielen. Ook een van zijn contactpersonen heeft hem daarvoor gewaarschuwd. De rechtbank komt tot het oordeel dat de verdachte op basis van de GN-codes van de producten en de waarschuwingen van onder meer de Douane Expediteurs wist of in ieder geval had moeten weten dat hij sanctiegoederen verkocht en exporteerde. Verdachte heeft de goederen via levering aan bedrijven in zogenoemde uitwijklanden verkocht aan bedrijven in Rusland en wist dat dit de (eind)bestemming van de gesanctioneerde goederen was. Daarmee is ook sprake van opzet.
Het verweer van de verdediging dat niet is vast te stellen of de goederen ook daadwerkelijk in Rusland zijn aangekomen, wordt verworpen, reeds omdat de aan de orde zijnde verbodsbepalingen van de Verordening (EU) nr. 833/2014 (gewijzigd bij Verordening (EU) 2022/328), dit niet als eis stellen.
Verdachte vervalste ook een contract via Photoshop door daarin achteraf de bepaling op te nemen dat de verkoop van goederen aan de Russische federatie verboden is. Hij vermeldde vervolgens in strijd met de waarheid dat de bedrijven in Oezbekistan en Kirgizië de eindgebruikers waren.
Volgens de rechtbank is gezien de ernst van de feiten een forse straf, mede vanuit het oogpunt van generale preventie richting andere ondernemers, gerechtvaardigd. De rechtbank legt aan de verdachte een gevangenisstraf van 450 dagen op waarvan 344 voorwaardelijk en een taakstraf van 240 uur.
Rechtbank Rotterdam 17 oktober 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:11106
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2024:11106