Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk doen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2011, 2012 en 2015 waardoor te weinig belasting is geheven, het opzettelijk niet voeren van een administratie alsmede witwassen.

Verdachte heeft de feiten bekend. De Rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte gedurende vijf belastingjaren heeft gefraudeerd met betrekking tot de inkomstenbelasting. In de jaren 2011 en 2012 heeft verdachte onjuiste belastingaangiften gedaan en in 2015 heeft verdachte helemaal geen aangifte gedaan. Over de jaren 2013 tot en met 2015 heeft verdachte geen administratie bijgehouden, waardoor niet goed controleerbaar is wat verdachte verdiende.

Uit berekeningen van de Belastingdienst volgt dat verdachte in de jaren 2011-2015 in totaal € 399.617 aan belasting had moeten betalen. In plaats van die belasting te betalen heeft verdachte het geld naar het oordeel van de Rechtbank naar eigen goeddunken besteed. Uitgaande van een benadeling van ongeveer € 400.000 neemt de Rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 16 maanden als uitgangspunt.

Verdachte lijkt volgens de Rechtbank niet doelbewust op zoek te zijn geweest naar mogelijkheden om de Belastingdienst te benadelen. Veeleer lijkt verdachte onvoldoende in staat te zijn geweest om te gaan met zijn groeiende onderneming(en) en zijn problemen in de privésfeer. Dit laat naar het oordeel van de Rechtbank onverlet dat door het handelen van verdachte de gemeenschap voor een groot bedrag is benadeeld.

Ter zitting heeft verdachte verklaard bereid te zijn de belastingschulden alsnog te betalen en gesteld dat hij hiertoe in de toekomst in staat te zijn, gelet op de verwachte opbrengsten van zijn ondernemingen. De Rechtbank moet echter vaststellen dat deze stelling van verdachte niet wordt ondersteund door stukken en dat ook niet is gebleken dat verdachte eind 2018 daadwerkelijk al een begin heeft gemaakt met het afbetalen van zijn belastingschuld. Ook blijkt uit het dossier dat verdachte niet altijd in staat is geweest om zijn toezeggingen in daden om te zetten. Zo heeft verdachte eerder voor belastingschulden gespaard, maar het geld toch aan iets anders uitgegeven.

Desalniettemin ziet de Rechtbank aanleiding om – in het voordeel van verdachte – af te wijken van het uitgangspunt. De Rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2018:9379