Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat hij opzettelijk onjuiste aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting heeft ingediend waardoor te weinig belasting is geheven. Verder wordt verdachte verdacht van valsheid in geschrift.

Verdachte heeft ten overstaan van de FIOD verklaard dat hij verkoopfacturen boven een bepaald bedrag liet betalen op zijn ABN AMRO rekeningnummer, welke niet in de financiële administratie van zijn bedrijf was opgenomen. Volgens verdachte was sprake van een ‘reserveboekhouding’ die hij bewust buiten het zicht van de Belastingdienst wilde houden en waarvan hij de gegevens evenmin ter beschikking stelde aan zijn boekhouder. Als gevolg daarvan zijn stortingen op deze bankrekening niet meegenomen in de aangiften omzet- en inkomstenbelasting over de jaren 2007, 2008 en 2009.

Naar aanleiding van het onderzoek is aan verdachte een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd over de jaren 2008 en 2009, waarbij voorts een vergrijpboete is opgelegd. Het Hof ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of het una via-beginsel is geschonden.

Nu de vergrijpboete niet ziet op de betalingen van klanten op het rekeningnummer bij ABN AMRO, hetgeen verdachte ten laste wordt gelegd, leidt dit volgens het Hof tot de conclusie dat de vergrijpboete en de strafvervolging geen betrekking hebben op hetzelfde feit.

Verdachte heeft zich naar het oordeel van het Hof meerdere jaren schuldig gemaakt aan het opzettelijk doen van onjuiste en onvolledige aangiften omzet- en inkomstenbelasting, als gevolg waarvan telkens te weinig belasting werd geheven. Zodoende heeft verdachte langdurig en stelselmatig de fiscus en daarmee de samenleving benadeeld. Bovendien is de eenmanszaak die verdachte dreef hierdoor ten onrechte jarenlang in een betere concurrentiepositie geweest dan soortgelijke bedrijven die wel hun fiscale verplichtingen nakwamen. Het fiscale nadeel bedraagt in totaal € 77.195.

Voorts is gebleken dat – in opdracht van verdachte – twee arbeidscontracten valselijk zijn opgemaakt door vermelding van een te laag salaris, een later tijdstip van indiensttreding dan wel een kleinere omvang van het dienstverband dan in werkelijkheid het geval was. Dit had kennelijk tot doel minder loonbelasting te hoeven betalen. Het tekent naar het oordeel van het Hof eens te meer de kwalijke belastingmoraal van verdachte en het gemak waarmee hij de verplichtingen als ondernemer en werkgever aan zijn laars lapte. Ten slotte heeft verdachte op aanvraag van de belastinginspecteur niet de benodigde bankafschriften verstrekt, terwijl hij daartoe wel verplicht was.

Het Hof ziet in de genoemde omstandigheden – in samenhang met de oriëntatiepunten van de LOVS – aanleiding verdachte een hogere straf op te leggen dan door de Rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd. In strafverzwarende zin heeft het Hof mede in aanmerking genomen de omstandigheid dat verdachte, als werkgever, een deel van zijn werknemers heeft betrokken bij de bewezenverklaarde strafbare feiten. Voorts heeft verdachte volgens het Hof op geen enkele manier inzicht getoond in het kwalijke van zijn handelen.

Verdachte heeft drie – feitelijk niet onderbouwde – verzoeken tot aanhouding gedaan en drie wrakingsverzoeken ingediend. Nu de termijnoverschrijding is te wijten aan de proceshouding van verdachte, ziet het Hof geen aanleiding om daar in voordeel van verdachte rekening mee te houden en kan worden volstaan met de enkele constatering van de overschrijding.

Het Hof veroordeelt verdachte – alles afwegende – tot een gevangenisstraf van 8 maanden.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2018:3240